COLUMN Racisme negeren is een slechte strategie

‘Het doet er niet toe wat voor huidskleur iemand heeft, al is ie helemaal paars, voor mij is iedereen gelijk’, zei een vriend toen we in een café het racismedebat in de media bespraken. Volgens hem was er in veel gevallen helemaal geen sprake van racisme. Wat had ik hem graag op zijn blauwe ogen geloofd.

De aanpak van racisme wordt enorm gehinderd doordat veel mensen denken zoals deze vriend. Ze erkennen dat er enge racisten zoals die in Christchurch bestaan en vinden dat heel naar. Maar in het dagelijkse leven tussen gewone en fatsoenlijke mensen zien ze gelukkig weinig racisme, en zelf letten zij ook helemaal niet op huidskleur of afkomst.

Niet geheel toevallig tref je deze houding in het bijzonder aan bij mensen van wie de huidskleur, afkomst of religie er vrijwel nooit toe leidt dat ze een baan niet krijgen, een restaurant of disco niet in mogen, of preventief gefouilleerd worden door de politie. Ervaring als slachtoffer van deze vorm van discriminatie ontbreekt, maar ze hebben er wel een mening over. En dat is eigenlijk net zo raar als (cis)-mannen [1] beweren dat bevallen helemaal geen pijn doet.

Het zou heel nobel zijn als het waar was

Doen alsof je zelf helemaal geen oog hebt voor verschillen in afkomst of huidskleur en alsof het gewoon geen probleem is, is niet typisch Nederlands. De Amerikanen hebben er een woord voor: ‘colorblindness’. Dan gaat het er niet om dat mensen geen verschil zien tussen rood en groen, maar er heilig van overtuigd zijn geen oog te hebben voor afkomst en huidskleur en pretenderen alleen te kijken naar het individu.

Dat zou heel nobel zijn als het waar was. Maar in de praktijk werkt het zo niet. Onderzoek van wetenschappers zoals Richeason en Nussbaum en Poteat en Spanierman toonde aan dat ‘colorblindness’ gepaard gaat met meer vooroordelen in plaats van minder. Doen alsof je er geen oog hebt voor dat iemand een donkere huidskleur of Turkse afkomst heeft, blijkt een slechte strategie als je discriminatie wilt voorkomen.

Maar wat werkt dan wel?

Maar wat werkt dan wel? Als die vriend in het café racisme zo afschuwelijk vindt, zoals hij zelf beweert, wat moet hij dan doen om het te bestrijden? Onderzoeken laten zien dat het gaat om een combinatie van (1) erkennen dat racisme voorkomt, (2) erkennen dat racisme verkeerd is, en (3) erkennen dat je zelf ook vooroordelen kunt hebben.

In dat geval kun je ook de meer onbewuste vooroordelen onder controle krijgen. Bij een ontmoeting delen mensen anderen direct in, in de categorieën waar in de samenleving al eeuwenlang veel waarde aan wordt gehecht: binnen een fractie van seconde bepaal je of iemand man of vrouw is, tot de ‘eigen’ etnische groep behoort, et cetera. Dat indelen is vrijwel onmogelijk af te leren, maar de negatieve (of juist overdreven positieve) oordelen die komen kijken wél.

Ontkennen dwarsboomt de aanpak

Bijvoorbeeld door écht te luisteren naar de verhalen van niet-‘witte’ mensen, naar hun ervaringen met discriminatie en racisme, hun perspectief en je in te leven in hun positie. Onderzoek wijst uit dat dit vooroordelen, ook de meer onbewuste, kan verminderen.

Mensen geloven graag dat zij in een wereld leven waar je huidskleur, afkomst of religie er niet toe doen als het gaat om kansen op de arbeidsmarkt, veiligheid op straat of acceptatie van buurtbewoners. Maar daarmee ontkennen we de ervaringen en werkelijkheid van niet-‘witte’ Nederlanders, en het dwarsboomt de aanpak ervan. En de vraag is of je dat wilt, zeker als je zelfs paarse mensen accepteert.

Hanneke Felten is projectleider en onderzoeker effectiviteit en diversiteit bij Movisie.

[1] Cis refereert aan mensen wiens genderidentiteit overeenkomst met de bij geboorte toegewezen geslacht. Cis betekent dus niet-transgender en betreft een grote meerderheid van de bevolking.

Foto: Nick Normal (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 3356 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Beetje mager verhaal dit. Dat je in staat bent meer te zien in iemand dan zijn of haar huidskleur wordt gelijkgesteld met het negeren ervan. En waar huiskleur of afkomst er wel toe doet wordt het alleen maar geproblematiseerd. Telt seksuele aantrekkingskracht, nieuwsgierigheid naar andere werelden, de prettige verrassing dat je dezelfde waarden, normen en verlangens blijkt te hebben als ‘de ander’ niet mee bij ‘niet kleurenblind zijn’? Erkenning van het mechanisme hoe discriminatie werkt en goed luisteren naar de mensen die dat ervaren kan heel goed zonder dit soort sjablonen waarbij de ander altijd iets problematisch oproept. Ik heb ooit het begrip ’tokenisme’ geleerd waarin we mensen alleen nog maar op 1 kenmerk indelen. ik vrees dat paradoxaal genoeg dit soort analyses daar eerder aan bijdraagt dan er een antwoord op is.

  2. Moord en diefstal zijn misdaden van alle tijden, maar racisme is modern. . Onze voorbeeldige Grieken en Romeinen – crimineel genoeg – lees je er niet over, in de Bijbel staat of bestond het niet. Wél had je equivalent in de Middeleeuwen ‘ketterij’ (annex hekserij), óók zo’n schrikbeeld. Er alleen nog maar vagelijk van beschuldigd trok je van angst wit weg; de brandstapel wenkte, een betaalbare getuige makkelijk te vinden.

    Het is dan niet vreemd dat mensen per ongeluk racistisch zijn. Ze weten nog niet precies wat het is, al vrezen ze het woord. Dat is er nu al wel ingehamerd. Daarbij komt nog een intellectuele verwarring. ‘Racisme’ bevat het woord ‘ras’, en dat verwijst naar een natuurlijk-fenotypisch collectivum. Maar de laatste tijd wordt met ‘ras’ ook gerefereerd aan culturele gemeenschappen. Bijvoorbeeld laat iemand zich positief uit over nationalisme, of negatief over Islamieten en wordt hij daarvoor van fascisme resp. islamofobie beticht, en die termen weer tot ‘racismen’ herleid. En discriminatie komt er ook nog vaak bij.

    En dan weet je het niet meer. Verweer tegen de beschuldiging van racisme is haast onmogelijk.
    De methode die F. aanbeveelt om racisme te bestrijden, lijkt mij een ‘soort religieuze excertie en is dan een gevaarlijke aansporing die tot storingen bij exercitant kan leiden.

  3. Ik heb erg veel ervaring met het voeren van gesprekken van personen met een ‘achterstand’. Mijn basishouding is daarbij volstrekt tegengesteld met hetgeen mevrouw Felten hierboven schrijft. Die basishouding is dat ik iedereen serieus neem. Wie mij vervolgens ook serieus neemt, die handelt naar het beginsel van de gulden regel. Met als gevolg dat er een zeer open gesprek mogelijk is; een gesprek waarin twijfels en mogelijkheden op een gewone manier aan de orde komen.

    Mijn ervaring is dat door elkaar serieus te nemen een sfeer van vertrouwen ontstaat, een sfeer waarin tegenspraak tot een positieve reactie leidt. (Ik gebruik daar wel 1000 open vragen voor, ik ben daar erg handig in. Maar ik stel daarbij ook confronterende vragen). In mijn gesprekken met jongens bij mijn Marokkaanse kapper speel ik in op gevoelens van onzekerheid door te refereren naar de onzekerheid die ik bij mijn eigen kinderen heb gezien en zie, en naar de onzekerheid die ik zelf voel.
    Het gevolg is dat gevoelens van discriminatie, van faalangst, naar de achtergrond schuiven en het over inhoud gaat. Het komt zelden voor dat een gesprek niet in een goede sfeer wordt afgesloten, meestal bedanken wij elkaar voor het goede gesprek.

    In vrijwel alle racisme en discriminatiedebatten die het huidige Nederland teisteren staan die gevoelens juist voorop, zij zijn dominant. Zij worden door pressiegroepen nadrukkelijk gebruikt en uitgebuit. In de Zwarte Piet discussie is dat gemakkelijk te herkennen, maar ook in gezondheids- en milieudebatten wordt uitgebreid van deze techniek gebruik gemaakt. Zij het dat het daar gaat over het opwekken van angstgevoelens en niet van haatgevoelens.

    Dan is er geen wederkerigheid meer mogelijk. Het slaat alle ruimte voor gedrag op basis van de gulden regel de kop in. Het resultaat is een wereld waarin exclusief denken, alleen nog maar vanuit het eigen ik redeneren en elkaar niet meer serieus nemen, het dominante gedrag is. Leest u de columns met de voorbeelden van de bubbels van Bas Heine er eens op na.

    Ik zie inclusie steeds meer in beleidsdiscussies verschijnen. Dominant daarbij is een procesbenadering. Nooit komt dan de essentie van Inclusief denken aan de orde, de grondhouding die nodig is om elkaar serieus te nemen. In 1966 definieer de Feike Boerwinkel Inclusief denken als volgt:

    Inclusief denken
    Niets is moeilijker dan een oude denkwijze, een oud denkpatroon op te geven en zich een nieuwe wijze van denken eigen te maken. Toch is dit het eerste dat moet gebeuren. Dit omzetten van ons denken, dit om-denken, gaat aan een nieuw handelen vooraf. Daarom kan niet voldoende nadruk worden gelegd op de primaire noodzaak van een ander denken.
    Tegenover het oude antagonistische, exclusieve denken zou ik als adequaat antwoord op de totaal veranderde situatie willen stellen: een nieuw inclusief denken.
    Daaronder versta ik een denken, dat er principieel van uit gaat dat mijn heil (geluk, leven, welvaart) niet verkregen wordt ten koste van of zonder de ander, maar dat het alleen verkregen kan worden als ik tegelijk het heil van de ander beoog en bevorder.
    Deze uitspraak is niet idealistisch, maar realistisch. De bedoeling is niet dat het edeler of mooier is om het heil van de ander te bevorderen, maar dat het verstandiger is. En dat het daarom niet onedel en laag is om alleen voor eigen heil en welvaart te werken, maar dwaas.

    Dr. F. Boerwinkel, Inclusief denken, Een andere tijd vraagt een ander denken, 1966, uitgever Paul Brand.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *