Misvattingen over racismeonderzoek

Na de verschijning van hun onderzoek naar racisme bij het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvingen de onderzoekers veel reacties. Waaronder enkele kritieken, zoals die van Hans Siebers. De onderzoekers verhelderen een aantal zaken.

In zijn kritiek gaat Siebers uit van een zeer beperkte definitie van racisme. Hij reduceert racisme tot een biologische rassenleer met noties van superieure en inferieure rassen. Met zo’n smalle interpretatie kun je de gedachte blijven koesteren dat we in Nederland niet of nauwelijks een racismeprobleem hebben. Dat zou nieuws zijn, maar geloofwaardig is het niet.

Racisme is een veelkoppig monster

Siebers doet het voorkomen alsof er voor zijn bijzondere perspectief een brede consensus bestaat binnen de sociale wetenschappen. Daarmee negeert hij belangrijke bijdragen van toonaangevende wetenschappers in binnen- en buitenland (Castles, 1993; Essed, 2018; Pettigrew & Meertens, 1995; Sue, e.a., 2007; Waters, 1999; Williams, e.a., 2021) die een ander geluid laten horen. Racisme blijkt een veelkoppig monster te zijn, wat ook verklaart waarom er veel verschillende definities van racisme bestaan.

Kwalitatief onderzoek kan juist antwoord geven op de vraag welke ervaringen en gevoelens onder mensen leven

Duidelijk is dat het concept in veel bijdragen niet alleen betrekking heeft op ‘rassen’, maar ook verwijst naar etniciteit, cultuur en religie. Het is tegenwoordig gangbaar om te spreken van cultureel racisme (Anthias, 1995, Barker, 1981; Blokland & Hondius, 2003; Essed 2018), omdat niet elke uitingsvorm van racisme is gebaseerd op een ‘ras-beeld’ of een morele waardering daarvan.

De kracht van ervaringskennis

Siebers meent dat met kwalitatieve methoden alleen percepties en ervaringen met racisme op de werkvloer in kaart kunnen worden gebracht. Dat was ook de opdracht die we kregen van het ministerie: verkennen welke ervaringen met racisme er op de werkvloer voorkomen. Afgezien daarvan doet Siebers alsof de alledaagse ervaringen van mensen en hun leefwereld er niet toe doen. Daarmee wordt de waarde van ervaringskennis gediskwalificeerd, terwijl kwalitatief onderzoek juist antwoord kan geven op de vraag welke ervaringen en gevoelens er onder mensen leven (vgl. Corbin & Strauss, 2008).

Inzicht in uiteenlopende ervaringen

Siebers beoordeelt een kwalitatief verkennend onderzoek met de maatstaven van een kwantitatief surveyonderzoek. Dat leidt tot vijf misplaatste opmerkingen. De belangrijkste hebben wij hierboven al aangestipt en dit betreft zijn ouderwets concept van racisme.

Verder betoogt Siebers dat wij ons schuldig maken aan biased sampling, omdat er alleen respondenten zijn gesproken die racisme ervaren. Het ministerie heeft ons gevraagd uit te zoeken welke vormen van racisme medewerkers ervaren. Om het spectrum aan mogelijke ervaringen met racisme in beeld te brengen, is het noodzakelijk om gericht op zoek te gaan naar verschillende type medewerkers die racisme hebben ondervonden.

De onderzoeksvraag vereiste dus een purposive sampling, oftewel een doelgerichte steekproefstrategie. Door te spreken met medewerkers met doorleefde ervaringskennis kregen we inzicht in uiteenlopende ervaringen en verschillende uitingsvormen van racisme.

Niet alleen gedupeerden gesproken

Bovendien hebben we niet alleen met gedupeerden gesproken. Naast de interviews hebben we namelijk ook focusgroepen georganiseerd. Voor deze groepsinterviews hebben we voornamelijk mensen geworven die vanwege de aard van hun functie inzicht zouden kunnen hebben in racisme op de werkvloer en zicht hebben op mogelijke signalen of over specifieke expertise beschikken.

Hiertoe behoorden vertrouwenspersonen, medewerkers van personeelszaken, medewerkers op het gebied van integriteit en een veilige werkomgeving en beleidsambtenaren die zich bezighouden met diversiteit en inclusie (of dat in het verleden hebben gedaan) en medewerkers die jarenlang op verschillende ambassades hebben gewerkt.

Institutioneel racisme kan zowel gevonden worden in formele, geschreven regels als in de ongeschreven, informele regels

Ten derde slaat Siebers de plank mis met zijn kritiek dat het hier om een beperkt aantal respondenten gaat. In de focusgroepen hebben we in totaal 43 mensen geïnterviewd. Daarnaast zijn er 33 individuele interviews afgenomen. Bovendien leveren nog meer interviews geen relevante nieuwe informatie meer op voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Als dit punt wordt bereikt, is er sprake van verzadiging in de informatie.

Hardheid van data

Ook zijn opmerkingen over de verwerking van data passen niet in de context van een verkennend onderzoek. Triangulatie, de methodologische hardheid van data, is vereist in langdurig kwalitatief onderzoek en zelden gevraagd in een verkennend onderzoek van beperkte duur. Bovendien vist Siebers naar generaliseerbaarheid van de resultaten als hij opmerkt dat wij ‘geen willekeurige ambtenaren hebben geïnterviewd, maar alleen die respondenten die racisme hebben ervaren’. Die selectie ligt in de aard van het onderzoek: je gaat alleen daar vissen waar er vissen zijn, nietwaar?

Institutioneel racisme

Ten vijfde, Siebers meent dat ervaringen van medewerkers nog geen institutioneel racisme weergeven. Institutioneel racisme kan zowel gevonden worden in formele, geschreven regels als in de ongeschreven, informele regels die in de organisatiecultuur tot uiting komen. We hebben geen analyse gedaan van het beleid, dat was niet de opdracht, maar we hebben verkend hoe racisme in de organisatiecultuur voort bestaat. Doordat het zo verweven is met informele organisatiecultuur spreken we van institutioneel racisme.

Conclusie

Nog te vaak zien we een reflex om racisme te relativeren, te bagatelliseren of zelfs te ontkennen. Racisme vindt in de beleving vooral elders plaats en is altijd een probleem van anderen geweest. Steeds meer studies en ook recente ontwikkelingen, waaronder het toeslagenschandaal en de discussies over het koloniale en slavernijverleden, hebben echter duidelijk gemaakt dat Nederland nimmer vrij is geweest van racisme.

Jurriaan Omlo is eigenaar van Bureau Omlo. Voor het onderzoek bij het ministerie van Buitenlandse Zaken werkte hij samen met de zelfstandig onderzoekers Ahmet Kaya, Saloua Charif, Ewoud Butter, Mayke Kromhout en Kiran Ramlakhan. Hier kun je het gehele onderzoeksrapport van Bureau Omlo downloaden. 

Lees ook de reactie van Hanneke Felten op het artikel van Hans Siebers.

 

Foto: Michael Burrows (Pexels.com)

Bronnen

Bronnen

Anthias, F. (1995) Cultural Racism or Racist Culture? Rethinking Racist Exclusions. In Economy and Society 24 (2): p. 179-301.

Barker, M. (1981) The new racism. London: Junction Books.

Blokland, T. & Hondius, D. (2003) Integratie en racisme. Een verkenning. Beleid en Maatschappij, 30 (2), 77-79.

Castles, S. (1993). Racism: a global analysis. Occassional Paper 28. , University of Wollongong, Centre for Multicultural Studies.

Corbin, J. & Strauss, A. (2008) Basics of Qualitative Research. Techniques and procedures for developing grounded theory. Los Angeles: Sage Publications, Inc.

Essed, P. (2018) Alledaags racisme, heruitgave. Amsterdam: Van Gennep.

Pettigrew, T. & R.W. Meertens (1995): Subtile and blatant prejudice in Western EuropeEuropean Journal of Social Psychology, vol. 25, no. 1, pp. 57-75.

Sue, D. W., Capodilupo, C. M., Torino, G. C., Bucceri, J. M., Holder, A. M. B., Nadal, K. L., & Esquilin, M. (2007) Racial microaggressions in everyday life: Implications for clinical practice. American Psychologist, 62(4), p. 271–286.

Waters, M. (1999) Black identities: West Indian Immigrant Dreams and American Realities, Cambridge, Mass: Harvard University Press.

Williams, M.T., Skinta, M. D. & Martin-Willet, R. (2021) After Pierce and Sue: A Revised Racial Microaggressions Taxonomy. Perspectives on Psychological Science 16 (5), p. 991– 1007.

Dit artikel is 1871 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (4)

  1. Jurriaan Omlo et al geven hier weerwoord op mijn kritiek op hun rapport over vermeend institutioneel racisme bij het ministerie van buitenlandse zaken (BuZa). Hun weerwoord is echter gebaseerd op een serie redeneerfouten.
    Allereerst de definitie van institutioneel racisme en de feiten. Zoals gebruikelijk in de wetenschap volg ik de grondleggers van de term institutioneel racisme en de toonaangevende auteurs over racisme. Zij vatten racisme op als hét organiserend principe van de samenleving.
    Hedendaagse discriminatie vindt echter niet plaats op grond van ‘ras’ maar op grond van etniciteit, cultuur en religie. Daarover bestaat consensus in de literatuur en de bevindingen van de rapporten van Omlo et al bevestigen dat alleen maar. Dat betekent dat die discriminatie niet beantwoordt aan de definitie van racisme die de toonaangevende racisme-auteurs hanteren.
    Als feiten niet passen bij je definitie, behoor je als wetenschapper te concluderen dat de definitie niet van toepassing is op de feiten en ga je op zoek naar concepten die er wel op van toepassing zijn. Omlo et al doen het tegenovergestelde. Als de feiten niet passen bij de definitie, is dat jammer voor de feiten. Ze baseren zich op auteurs die dan maar de definitie aanpassen om de werkelijkheid er alsnog onder te laten vallen en in te persen. Om dergelijke ideologische redenen is zo de term cultureel racisme ontstaan.
    Om die redeneerfout te verbloemen, beweren Omlo et al dat ik racisme als te beperkt opvat en dat het een veelkoppig monster zou zijn. Dat is het helemaal niet, kijk naar de VS of apartheid in Zuid-Afrika. Ze draaien de bewijslast om. In plaats van zelf racisme aan te tonen, verwijten ze critici als ik dat we racisme zouden ontkennen. Dat is traditie geworden in de Nederlandse racismeliteratuur. De boeken van Philomena Essed en Isabel Hoving (2014) en Gloria Wekker (2016) bevatten geen enkel bewijs voor racisme. Hun redenering is alleen gebaseerd op de stelling dat anderen het zouden ontkennen. Omlo et al doen hetzelfde.
    Dan mijn methodische kritiek. Omlo et al bevestigen mijn kritiek alleen maar. Het gaat om een vooronderzoek met als opdracht de verschillende vormen van racisme duidelijk te maken. Dat verheldert waarom de onderzoekers alleen op zoek zijn gegaan naar respondenten die hun opvattingen over racisme onderschrijven. Maar als je expliciet op zoek gaat naar mensen met racisme-ervaringen, vervolgens verzadiging constateert en stopt met interviewen, maak je het onmogelijk dat je ervaringen registreert die contrasteren met je racisme-uitgangspunten. Daar zorg je zo immers zelf voor. Dat purposive sampling noemen, is echt een blunder.
    Bovendien, op basis van een vooronderzoek dat niet beoogt representatieve data te verzamelen, zoals ze zelf aangeven, kun je geen uitspraken doen over het ministerie als geheel, laat staan over institutioneel racisme. Ze geven zelf aan geen generaliseerbare uitspraken te kunnen doen over het ministerie om dat vervolgens toch te doen. Om van institutioneel racisme te kunnen spreken, moet je de structuur en het beleid van de organisatie onderzoeken, en dat hebben ze niet gedaan.
    Omlo et al beweren dat ik de waarde van kwalitatief onderzoek niet zou inzien. Alsof ik zou vinden dat de alledaagse ervaringen van mensen en hun leefwereld er niet toe doen. Niets is minder waar. We hebben de afgelopen decennia niet voor niets meer dan 500 diepte-interviews afgenomen met mensen die te maken hebben met discriminatie. Naast onze observaties en duizenden respondenten die onze enquêtes hebben ingevuld. In totaal hebben we zo 12 publieke organisaties onderzocht.
    Omlo et al bagatelliseren het probleem van discriminatie in dit land. Ze doen hun wetenschappelijke handwerk onvoldoende en negeren de literatuur over discriminatie en nationalisme. Daardoor vallen ze ten prooi aan de waan van de dag. Ze negeren de olifant in de kamer omdat hun bevindingen wijzen op nationalisme, niet op racisme.
    De discriminatie van mensen door BuZa, de politie en de Belastingdienst heeft alles te maken met herlevend nationalisme in Nederland en elders in Europa. Het is geen toeval dat discriminatie zo’n ernstig probleem vormt bij deze organisaties omdat die nu eenmaal dat nationalistische migratie- en integratiebeleid moeten uitvoeren. Ambtenaren bij BuZa worden uitgesloten op basis van cultuur, etniciteit, afkomst en religie, op basis van nationalisme dus. Dat heeft met racisme niets te maken. Het probleem is veel ernstiger dan dat.

  2. “Bovendien leveren nog meer interviews geen relevante nieuwe informatie meer op voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Als dit punt wordt bereikt, is er sprake van verzadiging in de informatie”

    De onderzoekers geven hier hun eigen methodische zwakte van het onderzoek aan.
    Je kunt n.l. op basis van dit beperkte aantal interviews geen wetenschappelijke en voorspelbare uitspraken doen. De gevonden ‘onderzoeksresultaten’ zijn hier normatief van aard aangezien ‘institutioneel racisme’ hier als een a priori ‘feit’ wordt gesteld. M.a.w. je zult dan ook vinden wat je beoogt te zoeken. Van wetenschappelijke integriteit kan hier dan ook geen sprake zijn.

  3. Het onderzoeksrapport over racisme bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft diverse reacties opgeroepen. Daar is er genoegzaam op gereageerd, maar twee zaken komen regelmatig terug hoewel die ook uitvoerig zijn besproken: het begrip institutioneel racisme en de gevolgde methode. Ik reageer, voor de laatste keer, kort daarop, hopende dat de argumenten deze keer begrepen worden.

    De eerste tegenwerping is of er wel sprake is van racisme en zelfs van institutioneel racisme. Over het begrip racisme kunnen we blijven bakkeleien, omdat er diverse manifestaties en definities daarvan bestaan. Maar in geen enkele hedendaagse oriëntatie wordt racisme strikt afgeleid van een ras-begrip. Dan is het de vraag of en wanneer racisme een institutie kenmerkt. Voorstanders van een kwantitatieve benadering willen een cijfer zien om de bewering te ondersteunen dat een organisatie racistisch is. Zou dat meer dan de helft (dus 50% +) moeten zijn? Of is 10% ook genoeg? En op grond waarvan dan? Die interpretatie kan alleen op een kwalitatieve normerende opvatting gebaseerd worden. Ook wij hebben dat gedaan door de kwalitatieve normerende opvatting te baseren op de ervaring van deelnemers van het onderzoek. Het concept institutioneel racisme wordt hier dus niet gebaseerd op de aantallen respondenten die melding maken van racisme.

    De tweede terugkomende kritiek is methodisch en zegt dat een specifieke selectie van respondenten onvoldoende is om van institutioneel racisme te spreken. Daarvoor zou een steekproef door de hele organisatie nodig zijn. Een dergelijke benadering koerst af op generaliseerbare uitspraken. Maar dat was niet bedoeling omdat wij het verschijnsel racisme in beeld moesten krijgen en niet de schaal waarop het zich manifesteert. Voor het maken van beleid is dat laatste immers niet van belang. Juist omdat deze verkenning gericht was op het vaststellen van racisme in de organisatie hadden we genoeg aan 33 individuele respondenten en (en 47 deelnemers in 4 focusgroepen). Dat wij ophielden na te hebben vastgesteld dat er geen nieuwe inzichten naar voren kwamen, is een logische en gebruikelijke stap in het kwalitatieve onderzoek. Degene die op de hoogte zijn van de verschillen in kwantitatieve en kwalitatieve methoden weten dit.

    We staan allemaal voor de strijd tegen racisme. De deelnemers aan de discussie over het rapport zijn het echter op deze twee besproken punten niet eens met elkaar. Dat ligt aan verschillen in wetenschapsoriëntaties en typen onderzoek. Maar dat vind ik geen ramp, omdat ik ervan uitga dat wij dezelfde vijand bestrijden.

  4. Kwalitatief onderzoek doen als manier om aan informatie te komen kan een goede manier zijn.
    Hierbij worden normatieve elementen in het onderzoek gebruikt die tot een definitie van een maatschappelijk fenomeen kunnen duiden.
    Kwalitatief onderzoek kan dan deze definitie slechts bevestigen maar niet bewijzen omdat de feiten hiervoor ontbreken.
    Voor dat laatste is kwantitatief onderbouwd onderzoek nodig.
    Onderzoek naar institutionalisering in organisaties moet altijd het proces der interacties en communicaties door cultuurvorming, en vice versa bevatten volgens de sociologen van Doorn en Lammers in hun standaard werk Moderne Sociologie.
    Ieder onderzoek naar ‘Institutioneel racisme’ dient dan ook deze weg te bewandelen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.