Percepties van discriminatie doen ertoe. Verondersteld wordt dat de steun voor maatregelen en interventies tegen discriminatie toeneemt, naarmate meer mensen weten en toegeven dat discriminatie bestaat. Maar in hoeverre zien mensen dat er discriminatie plaatsvindt? En zien we verschillen hierin tussen sociale groepen?
In het Nationaal Kiezers Onderzoek (NKO, gebaseerd op een representatieve streekproef uit de Nederlandse bevolking) van afgelopen jaar, hebben we voor zes groepen gevraagd in welke mate mensen denken dat deze groepen in Nederland worden gediscrimineerd: vrouwen, ouderen, mensen met een donkere huidskleur, lager opgeleiden, mensen met een migratieachtergrond en witte, autochtone Nederlanders. Vandaag, op de Internationale dag tegen racisme en discriminatie, geven we inzicht in de basis voor antidiscriminatiebeleid door deze NKO-resultaten te presenteren.
Van migranten tot witte Nederlanders
Wanneer we de gehele Nederlandse bevolking vragen welke groep het vaakst wordt gediscrimineerd, zien we een duidelijk antwoord: mensen met een migratieachtergrond of een donkere huidskleur (zie Figuur 1). Bijna 2 op de 3 mensen denkt dat mensen met een migratieachtergrond of donkere huidskleur (zeer) vaak worden gediscrimineerd. Slechts 1 op 25 geeft aan te denken dat deze groep (bijna) nooit te maken heeft met discriminatie.
Discriminatie op basis van etniciteit of huidskleur is volgens Nederlanders echter niet voorbehouden aan mensen met een migratieachtergrond. Ongeveer 10 procent van de ondervraagden denkt dat witte, autochtone Nederlanders ook (zeer) vaak worden gediscrimineerd. Bijna 40 procent denkt dat dit af en toe voorkomt.
Een mogelijk verklaring hiervoor is antidiscriminatie- en voorkeursbeleid. Juridisch toegestane ‘positieve discriminatie’ kan ertoe leiden dat men ook discriminatie ziet van witte, autochtone Nederlanders. Echter, dit wordt wel veel minder vaak benoemd dan de discriminatie van Nederlanders met een donkere huidskleur of migratieachtergrond.
Discriminatie op basis van geslacht, opleidingsniveau en leeftijd wordt in mindere mate gezien dan discriminatie op basis van migratieachtergrond. De percepties van discriminatie van vrouwen en lager opgeleiden zijn vrijwel gelijk. Ruim een derde denkt dat discriminatie van deze groepen (zeer) vaak voorkomt. Voor ouderen ligt dit percentage lager; ongeveer 1 op de 5 mensen denkt dat ouderen (zeer) vaak worden gediscrimineerd.
Figuur 1: Mate waarin men denkt dat groepen (zeer) vaak, af en toe of nooit worden gediscrimineerd
Wiens ervaren discriminatie wordt onderschat?
Bij de percepties van discriminatie kunnen we uiteraard een onderscheid maken tussen respondenten die het direct betreft en de rest. Als we dat doen, blijkt dat in veel gevallen de eigen groep vaker discriminatie ziet (zie Figuur 2). De discrepantie is het grootst voor huidskleur: 23 procentpunten (zie kader Discriminatie, waar kijken we naar?).
Daarnaast signaleren mensen met een migratieachtergrond ongeveer 10 procentpunten vaker discriminatie van ‘hun groep’ dan mensen zonder migratieachtergrond. Opvallend hierbij is dat Nederlanders zonder migratieachtergrond weinig verschil constateren in de aanwezigheid van discriminatie op basis van huidskleur en op basis van migratieachtergrond. Dit wordt anders gezien door groepen die deze vorm van discriminatie zelf ondervinden.
De gemarginaliseerde groep moet worden betrokken bij de vorming van antidiscriminatiebeleid
Ook voor discriminatie op basis van geslacht en opleidingsniveau zien we een duidelijk verschil. Vrouwen constateren vaker discriminatie op basis van geslacht dan mannen. En een vergelijkbare, zij het wat kleinere, discrepantie zien we voor discriminatie op basis van opleidingsniveau.
Toch geldt niet voor alle vormen van discriminatie dat discriminatie vaker wordt gezien door de eigen groep. Voor ouderen en witte, autochtone Nederlanders zijn de verschillen verwaarloosbaar. Met name dit laatste is opvallend gezien de duidelijke verschillen in percepties van discriminatie van mensen met een donkere huidskleur of migratieachtergrond. Het zou kunnen zijn dat mensen met een migratieachtergrond meer ervaring met discriminatie hebben en daardoor wellicht sensitiever zijn voor andere vormen van discriminatie, zo ook die van autochtone, witte Nederlanders.
Figuur 2: Verschillen tussen de eigen groep en de rest in het bewustzijn dat discriminatie (zeer) vaak voorkomt
Nederland een van de meest sensitieve landen
Hoewel het lastig is objectief vast te stellen hoe vaak groepen worden gediscrimineerd, zien we dat een vrij groot deel van de Nederlandse bevolking zich bewust is van de aanwezigheid van discriminatie tegenover diverse groepen. Internationaal gezien blijkt Nederland een van de meest sensitieve landen op dit gebied, vooral als het gaat om discriminatie op basis van etniciteit en huidskleur. Desondanks zien we verschillen tussen sociale groepen in de mate waarin discriminatie wordt geconstateerd.
Mensen die niet tot de desbetreffende groep behoren blijken minder vaak discriminatie waar te nemen op het gebied van huidskleur, migratieachtergrond, geslacht of opleidingsniveau. Een voor de hand liggende, maar niet minder belangrijke conclusie is dat de gemarginaliseerde groep betrokken moet worden bij de vorming van antidiscriminatiebeleid. Zij hebben immers echt een andere kijk hierop. Hierdoor is het mogelijk om deze vormen van discriminatie effectiever tegen te gaan. Bovendien suggereert dit dat bewustwording onder de brede bevolking, in het bijzonder die op basis van huidskleur (racisme in de nauwe zin), ook aandacht verdient.
Ten slotte is het goed ons te realiseren dat deze gegevens inzicht geven in percepties van discriminatie van zes specifieke groepen, niet het gehele scala aan discriminatievormen. Hoe zit het bijvoorbeeld met discriminatie van LHBTIQA+ burgers of van Oekraïense vluchtelingen? Voor gedragen beleid is het van belang om ook hier de vinger aan de pols te houden en in kaart te brengen in hoeverre zowel de eigen groep alsook de rest van de bevolking discriminatie waarneemt. Bewustzijn en erkenning onder juist die laatste groep is cruciaal voor het draagvlak van beleid en daarmee het succesvol implementeren van effectief antidiscriminatiebeleid voor specifieke groepen.
Discriminatie, waar kijken we naar?
|
Inge Hendriks is promovenda aan de afdeling Sociologie (Radboud Universiteit Nijmegen) en onderzoekt in haar proefschrift veranderingen en tegenstellingen in houdingen tegenover etnische minderheden.
Niels Spierings is Universitair Hoofddocent Sociologie (Radboud Universiteit Nijmegen), met een specialisatie in in- en uitsluiting, in het bijzonder op basis van islam, migratieachtergrond, gender en seksualiteit.
Katrin Müller doet promotieonderzoek aan de afdeling sociologie (Radboud Universiteit Nijmegen) naar percepties over etnische discriminatie van mensen zonder een migratieachtergrond.
Nella Geurts is postdoctoraal onderzoeker aan de afdeling Sociologie (Radboud Universiteit) waar ze zicht richt op vraagstukken rondom inclusie, migratie en identiteit.
Foto: Mikhail Nilov via Pexels