Hoe jeugdhulp wel beter en goedkoper kan

Kranten en sociale media berichtten dat de transformatie is mislukt en dat gemeentelijke uitgaven oplopen, met name op het gebied van jeugdzorg. Tegelijk vallen in de berichtgeving ook de schrijnende ervaringen van ouders en kinderen op met jeugdhulp. Kan het ook beter én goedkoper? Gezondheidswetenschapper Geert van der Velde meent van wel.

Het mag duidelijk zijn dat de inhoudelijke en financiële beleidsdoelen in de jeugdzorg na vier jaar transformatie niet zijn behaald en dat een begin van verandering ook nog niet merkbaar is. De problemen zijn vergelijkbaar met die in 2009.4,5 Die waren vervolgens de aanleiding voor invoering van de huidige Jeugdwet (2015). Inmiddels zijn de kosten van jeugdhulp verdrievoudigd van ruim 900 miljoen in 2006 tot ruim 2,8 miljard in 2017.6

De kostentoename  – zowel onder de vorige wet (2005) als de huidige wet (2015) – is niet te verklaren vanuit kindproblematiek: de Nederlandse jeugd functioneert niet problematischer dan jeugd in vergelijkbare landen.9 Dat maakt dat de oorzaak van de gesignaleerde problemen elders gezocht moet worden en dus ook de manieren om het beter en goedkoper te doen. Welke elementen spelen daarin een rol?

32 procent kostenbesparing mogelijk

Om die elementen te achterhalen verwijs ik naar een projectevaluatie van Verwey-Jonker Instituut in de gemeente Utrecht.7 Het project vond plaats in een gebied van 10.000 inwoners met forse sociale problematiek. De transparantie vereist te melden dat ik een van de projectleiders was. Naast de dagelijkse leiding over de teams, paste ik samen met een collega diverse leer-, verander- en systeemstrategieën toe. Tegelijkertijd deed ik vanuit mijn wetenschappelijke achtergrond diverse observaties, vergelijkbaar met een antropologische benadering: ik was tegelijk deelnemer en observant.

Het onderzoek van Verwey-Jonker Instituut constateert bij dit project een kostenbesparing in de jeugdketen van 32 procent, bij een hoge effectiviteit, een hoge cliënttevredenheid en een hoge medewerkerstevredenheid. Uit mijn eigen, niet gepubliceerd, onderzoek blijken er vijf cruciale fenomenen die werken als sleutelfactoren.

1. Grens aan de bevoogding

Het eerste fenomeen is een fundamentele benadering vanuit het ‘normale’ functioneren van mensen. Het belangrijkste element daarin is de erkenning dat mensen vrij leven, naar hun eigen overtuigingen, zonder zichzelf of anderen te beschadigen. Dit is geborgd in het zelfbeschikkingsrecht en privacyrecht van de burger, en wordt ook wel de ‘leefwereld’ genoemd. Dit sluit aan bij het domein van ‘eigen regie’ waar wetgeving  aan refereert (Jeugdwet, Wmo en Participatiewet).

Naast de ‘leefwereld’ is er de ‘systeemwereld’, waarvan het overheidsbeleid onderdeel is, net als een wijkteam en zorgaanbieders. Er ontstaan problemen wanneer overheidsvoorzieningen opschuiven tot in de leefwereld. Bijvoorbeeld als een ambulante hulpverlener een gezin leert volgens een bepaalde methodiek met elkaar om te gaan. De vrijheid van handelen in de leefwereld neemt dan af, ondanks de beste bedoelingen. Het dilemma is tot hoever de bevoogding van de systeemwereld nog helpend is aan de leefwereld en/of misschien zelf veroorzaker is van problemen (zie ook Smolenaars en Stokman/ NRC8).

2. Achter voorzieningen van het gewone leven

Het tweede fenomeen voor succes is dat het wijkteam zich beweegt in het 1e echelon: tussen voorzieningen die het gewone leven ondersteunen. Denk aan: jeugdgezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, woningcorporatie, gemeentelijke loketten enz.

Tegelijk bleek het wijkteam het meest succesvol als het zich niet bewoog in het gebied van specialistische hulp, het 2e echelon.

3. Weer een beroep op gewone voorzieningen

Het derde essentiële fenomeen is: het wijkteam creëert een psychosociaal leereffect, zodat mensen weer een beroep doen op de ‘gewone’ voorzieningen in het eerste echelon, zoals anderen dat ook doen. Ook als er een ‘gediagnosticeerde stoornis’ is. Feitelijk is dit het operationaliseren van ‘normalisatie’, ‘demedicaliseren’ en ‘niet problematiseren’.

Zo was het wijkteam in het onderzochte project uiterst terughoudend met methoden en meetlijstjes, omdat een ‘normaal’ gezin die ook niet gebruikt. De bijbehorende professionele kwaliteit is het voortdurend kunnen switchen tussen de taal van het gewone dagelijks leven en de taal van de professional. Dit wijkt af van het specialistische hulpgebied, waarin het diagnostisch handelen centraal staat, met een eigen taalgebied. Ook wel bekend als ‘medicalisatie’.

 4. Transparant over dreiging uithuisplaatsing

Dan het vierde essentiële fenomeen: de rol van handhaving en justitie. Cruciaal is de manier waarop handhavers en justitie aansluiten bij de werkwijze van het wijkteam. Dat is: door het stellen van eisen aan gedrag, waardoor de veiligheid en gezondheid weer binnen acceptabele grenzen komt.

Het wijkteam maakte bijvoorbeeld duidelijk aan het gezin en de jeugdige waar zij de grenzen van veiligheid en gezondheid overschreden en coachte op het gewenste gedrag. Een gezinsvoogd fungeerde als bewaker van de eisen en het was duidelijk dat deze de Raad voor de Kinderbescherming bijvoorbeeld een uithuisplaatsing zou adviseren, als er geen vorderingen gemaakt werden. Waarbij het wijkteam desondanks in het gezin bleef. Zowel het wijkteam als de gezinsvoogd werkten volledig transparant naar gezin en jeugdige. Dit maakte dat er minder uithuisplaatsingen nodig waren.

 5. Specialisatie werkt kostenverhogend

Het vijfde en laatste fenomeen is organisatorisch van aard. In het sociale domein (en de gezondheidszorg) is een voortdurend proces van specialisatie en verbijzondering gaande. De noodzaak hiervoor is twijfelachtig, om de simpele reden dat een normaal menselijk en gezinsfunctioneren niet langs de lijnen van specialisatie verloopt.

In tegenstelling tot een geïndustrialiseerde omgeving, werkt specialisatie in het sociaal domein (en de gezondheidszorg) juist kostenverhogend, onder andere door productverknipping, ketenverlenging en verlies van samenhang. Dit leidt tot coördinatieproblemen.

De huidige dominante sturingsfilosofie van overheden werkt dit proces echter in de hand, door inkoop- en bekostigingsystematiek, productenboeken, ICT enz. In de situatie die het Verwey-Jonker Instituut beschrijft, werkten de individuele teamleden vanuit een en dezelfde generieke en integrale taakopvatting, als enige uitvoerende werker in een gezin (niet als ‘regisseur’!).

Herhaalbaar?

Deze vijf fenomenen bleken in mijn observatie de meest effectieve indicatoren te zijn. Er zijn nog andere fenomenen en effectieve leidende principes, maar deze vijf en hun uitwerking vormden de basis voor een 32 procent kostenreductie in de hele jeugdketen bij een hoge effectiviteit.

Het zou interessant zijn om te kijken of toepassing van deze fenomenen opnieuw tot dezelfde resultaten leiden, ten einde de problemen in jeugdhulp op te lossen.

Geert van der Velde is gezondheidswetenschapper en adviseur.

Foto: Sebastiaan ter Burg (Flickr Creative Commons)