RECENSIE Waarom wel schrijven over seksuele schaamte maar niet over sociale schaamte?

De Franse socioloog Didier Eribon onderzoekt zijn eigen verschuiving van identiteit. Hij werd intellectueel en homoseksueel en brak met zijn arbeidersafkomst. Toen zijn vader overleed vroeg hij zich af waarom hij nooit over sociale schaamte had geschreven.

Didier Eribon werd in 1953 geboren, in een arm arbeidersgezin. Zijn vader ging van school zonder een lagereschooldiploma, hij werd fabrieksarbeider, eerst ongeschoold, later geschoold, en nog later werd hij opzichter. Eribon’s moeder was schoonmaakster, wasvrouw en ook fabrieksarbeidster.

Eribon zelf bleek al snel een briljante leerling te zijn, die het op school voortreffelijk deed, die het gymnasium en de universiteit met weinig moeite doorliep en die daarna wist toe te treden tot de kaste van Franse intellectuelen. Hij maakte nog een overstap: hij werd homoseksueel in een wereld met een groot taboe op homoseksualiteit. Belediging en stigmatisering van homoseksuelen behoorden tot het standaardrepertoire, in zijn familie, op school en ook onder de marxisten en trotskisten met wie hij zich politiek verwant voelde.

Intellectueel en homoseksueel

Intellectueel worden en homoseksueel worden – beide wordingsgeschiedenissen waren alleen mogelijk wanneer Eribon een radicale breuk met zijn familie forceerde. Hij werd filosoof en socioloog en zijn vroege onderzoek ging over seksuele schaamte, over onderwerping en overheersing. Hij ontleedde het taboe uit zijn jeugd en ondertussen gaf hij vorm aan zijn leven als homoseksueel.

Pas wanneer zijn vader overlijdt vraagt Eribon zich af waarom hij nooit over zijn arbeidersachtergrond heeft geschreven, waarom sociale schaamte al die tijd niet voor hem voor sociologische reflectie in aanmerking kwam. Waarom kon hij daar moeilijker over schrijven dan over seksuele schaamte? Waarom was het taboe daarop groter, waarom schaamde hij zich daarover dieper dan over zijn homoseksualiteit?

Breuk met zijn arbeidersfamilie

In Retour à Reims (2009, in het Nederlands vertaald in 2018) blikt Eribon terug op zijn leven als arbeiderskind én op de breuk met zijn arbeidersfamilie. Hij schreef het boek toen hij zich al had losgemaakt en toen hij in staat was om dat proces met enige kritische afstand te bekijken. Hij beschrijft de maatschappelijke vernedering van zijn ouders, hij ziet hun armoede, en hij bekijkt het handelen van de verschillende gezinsleden in dat licht. Hij beschrijft ook zijn eigen rol en spaart zichzelf niet. Alleen door een hardhandig en vastbesloten egoïsme kon hij worden wie hij wilde zijn.

Eribons aspiraties manifesteren zich het duidelijkst in zijn houding tegenover zijn broer. Zijn hele kindertijd heeft hij met hem aan tafel gezeten en hebben zij een slaapkamer en een bed gedeeld, maar na Eribons vertrek zien ze elkaar vijfendertig jaar niet meer. Die broer heeft de arbeidersidentiteit en de arbeiderscultuur volledig omarmd. Op zijn zestiende jaar is hij slagersknecht geworden, hij houdt van de muziek van zijn ouders, hij gedraagt zich als een macho. ‘School was niets voor mij’, zegt hij, en doet het voorkomen alsof zijn loopbaan zijn eigen keuze was.

Zijn rug is inmiddels versleten en hij leeft van een uitkering. Een tijd lang meet Eribon zijn eigen succes af aan de afstand die hij weet te creëren tussen zichzelf en zijn broer. Niet zijn zoals zijn broer, dat was wat hij wilde. Hij stond er niet bij stil wat zijn vertrek voor de achterblijvers betekende. Hij moest alles op alles zetten om zijn eigen weg te kunnen gaan en dat kostte zo veel moeite dat er geen ruimte overbleef om zich schuldig te voelen.

Afstand tussen hem en zijn broers

Pas wanneer zijn moeder hem vertelt dat zijn twee jongere broers zich door hem in de steek gelaten voelden en hem misten vraagt hij zich af of hij een andere rol in hun leven had kunnen spelen. Zou hun leven anders zijn gelopen, wanneer hij hen een liefde voor boeken, een honger naar kennis had kunnen bijbrengen? Nu is de afstand tussen hem en zijn broers in de loop van hun leven alleen maar groter geworden.

Eribons levensgeschiedenis is een aaneenschakeling van verschuivende identiteiten, en die verschuivingen verlopen conflictueus. De homoseksuele identiteit waar hij zich de laatste decennia van de twintigste eeuw met ziel en zaligheid voor inzette werd door velen verworpen, maar in de jaren zeventig en tachtig emancipeerden homoseksuelen zich en dat maakte deze periode juist gunstig om met je homoseksualiteit voor de dag te komen.

Een tweede, fel begeerde en prestigieuze identiteit is die van intellectueel.  Hij wil behoren tot intellectuele kringen, en hij slaagt erin om dat te bereiken.

Ambivalentie over arbeidersidentiteit

De arbeidersidentiteit waarmee Eribon breekt is een verhaal op zich. Hoewel hij daarmee vanaf zijn adolescentie niets meer te maken wil hebben, zal hij die zijn leven lang bij zich dragen. Hij heeft een ‘gespleten habitus’, zoals Pierre Bourdieu dat noemde.

Die ambivalente gevoelens kwamen in studentenkringen met een arbeidersachtergrond in de jaren zestig en zeventig veel vaker voor. Het was iets om mee voor de dag te komen. Zie bijvoorbeeld Ali de Regt (2012) over haar eigen ervaringen met sociale stijging. De Regt beschrijft trots, maar ook schaamte voor de leefstijl, taal, smaken en ideeën van haar ouders.

In haar nieuwe sociale kring blijft ze het gevoel hebben er niet echt bij te horen en ze is haar leven lang onzeker om door de mand te vallen. In Terug naar Reims zijn vergelijkbare gevoelens herkenbaar, maar de trots die studenten uit de arbeidersklasse in deze periode voor hun ouders en hun familiegeschiedenis voelden is bij Eribon afwezig. Bij hem domineert de schaamte.

Didier Eribon toont een politieke betrokkenheid tegenover de arbeidersklasse, die zich manifesteert in heftige kritiek op wat hij ‘neoconservatief links’ noemt. Partijbonzen van links hebben de klassenidentiteit van arbeiders genegeerd en geminacht. Volgens hem hebben ze arbeiders hun waardigheid ontnomen. En ook de filosofie en sociale wetenschappen vindt hij verrechtst. Maar zijn politieke gedrevenheid maakt de afstand tegenover zijn familieleden er niet minder groot op.

Trots op communistische identiteit

Eribon groeide op in een communistisch gezin. Zijn ouders ontleenden trots en een positieve identiteit aan de partij. Het was een band waarover ze niet te veel nadachten. Over de inval van de USSR in Hongarije moesten geen moeilijke vragen worden gesteld. Nu, in de eenentwintigste eeuw, behoren zij en velen met hen tot de kiezers van Front National. Maar hun binding met deze rechtse partij verschilt hemelsbreed van hun vroegere relatie tot de communisten. Hun keuze voor rechts vervult hen niet met trots, ze komen er niet graag voor uit. ‘Een keertje maar’, zegt Eribons moeder besmuikt, ze stemde alleen om een waarschuwing te laten horen. Maar haar zoon weet niet of hij dat wel moet geloven.

Eribon vraagt zich af hoe het mogelijk is dat de arbeiders die zich toen zo heftig identificeerden met de communisten nu een keuze maken voor extreemrechts en voor de klassenvijanden van weleer. Hij ziet als mogelijke verklaring de overeenkomsten in het denken van communisten toen en de aanhangers van rechtse partijen in de jaren tachtig en negentig: beide groepen wezen homoseksualiteit af, vonden dat buitenlanders moesten worden uitgezet, dat de doodstraf weer moest ingevoerd, en waren diep racistisch.

Verschil tussen oud links en nieuw rechts

Maar een groot verschil tussen oud links en nieuw rechts is dat arbeiders zich tegenwoordig niet onder de noemer van klasse organiseren, maar onder die van herkomst. De tegenstelling arbeiders versus bourgeoisie is vervangen door die tussen Fransen en buitenlanders. Oude scheidslijnen bleven overigens wel bestaan: de bourgeoisie staat dan voor immigratie, terwijl de arbeiders immigranten als oorzaak van veel van hun problemen aanwijzen.

Eribons verhaal over verschuivende identiteiten gaat over waardigheid en eer. Aan die verschuivingen zijn veranderingen in machtsverhoudingen en loyaliteiten af te lezen. In de jaren zeventig en tachtig vonden homoseksuelen en vrouwen in hun emancipatie een nieuwe identiteit. Honderd jaar eerder bood de politieke mobilisatie arbeiders een eigen waardigheid en eigen cultuur.

Maar met de de-industrialisatie, de ontmanteling van de arbeidersklasse, en de val van de USSR, devalueerde de arbeidersklasse als strijdbaar collectief. Arbeiders kozen voor rechts, maar ontleenden daaraan geen zelfbewuste identiteit. Een rechtse keuze biedt hun geen alternatief voor de linkse gemeenschap die eerder is weggevallen.

Rineke van Daalen is socioloog.

Didier Eribon, Terug naar Reims, 207 pagina's, Leesmagazijn.

Foto: Rosa Luxembourg Stiftung (Flickr Creative Commons)