Van oude mensen, de dingen waar we aan voorbij gaan

Een oudere valt bij het onkruid wieden in z’n voortuintje en kan niet meer zelf overeind komen. Hulp laat heel lang op zich wachten, simpelweg omdat niemand thuis of op straat is die dit kan opmerken. Als samenleving staan we nog te weinig stil bij het tempo van onze oudere buurtgenoten.

In beleid dat gericht is op 'langer zelfstandig wonen' wordt benadrukt dat de buurt een vertrouwde en voorspelbare omgeving is waarin kan worden voorzien in de sociale, emotionele en praktische behoeften van ouderen. Maar alles gaat snel, letterlijk en figuurlijk, en wijken veranderen. Daardoor kan het voor ouderen moeilijk zijn een gevoel van aansluiting te vinden bij het reilen en zeilen in de buurt en met de samenleving als geheel. Elders op deze site lezen we dat de buurt een belangrijkere rol speelt in het welzijn van ouderen.

Ze hebben alle tijd van de wereld, dacht ik

Voor ik begon met mijn onderzoek naar de ervaringen van ouderen in stadswijken verkeerde ik als ‘onwetende’ twintiger in de veronderstelling dat ouderen alle tijd van de wereld hebben, want ‘ze werken toch niet meer en hoeven geen kinderen meer groot te brengen’. Bij het maken van afspraken voor de interviews bleek echter dat zij volle agenda’s hebben en duurde het soms enkele weken voordat ik kon langskomen. Het contact tussen mij en mijn deelnemers en het aandachtig luisteren naar hoe zij het dagelijks leven in hun buurt ervaren, heeft mij een genuanceerder beeld gegeven van wat ouderen beweegt. Daarnaast bracht het intergenerationeel contact tot stand, waar het in ons dagelijks leven in de buurt nogal eens aan schort.

Ik interviewde de ouderen bij hen huis en ging met een aantal van hen door hun wijk wandelen. Deze wandelinterviews bleken dé manier te zijn om stil te staan bij de waarde van de buurt voor ouderen. Dit lijkt een paradox, maar voor mij als mobiele twintiger die altijd snel de fiets pakt om van a naar b te komen, gaf het lopen door de wijk in het tempo van mijn deelnemers bijna een gevoel van stilstaan. Een van de bevindingen van mijn onderzoek bleek ook verband te houden met dit verschil in tempo tussen jong en oud. Het hogere tempo van leven en de grotere mobiliteit van jongere generaties onderstreepten in negatieve zin dat zij, de oudere deelnemers, ‘oud’ en minder actief en mobiel zijn. Om deze negatieve associaties met de tragere dagelijkse ritmes van de ouderdom tegen te gaan, benadrukten mijn respondenten herhaaldelijk dat ze zich niet verveelden en het druk hadden.

Het is stil op straat

De ouderen in mijn onderzoek ervoeren in hun wijk een generatiekloof. Hieraan liggen onder meer de verschillende tijd-ruimtepaden van jongere en oudere wijkbewoners ten grondslag. Waar mijn deelnemers ’s ochtends en ’s middags buiten waren te vinden, waren de jongeren aan het werk. Dit uitte zich in een gemis van ‘leven en bewegen’ op straat en bemoeilijkte ook het opbouwen van sociaal kapitaal. Vele onderzoeken à la Putnam hebben aangetoond dat sociaal kapitaal een positief effect heeft op de gezondheid en het welbevinden van ouderen en dat het van belang is voor het ontvangen van sociale en praktische ondersteuning.

Maar hoe bouw je dit sociaal kapitaal op als je tijdens het onkruid wieden in je voortuintje achterover valt, niet meer zelf overeind kan komen en hulp heel lang op zich laat wachten, simpelweg omdat niemand thuis of op straat is die dit kan opmerken. Een dergelijk voorbeeld laat naar mijn mening zien waar we als samenleving aan voorbij gaan, namelijk dat langer zelfstandig wonen een relationele opgave is. Niet alleen het wegnemen van drempels in de bebouwde omgeving en welzijnswerk kunnen het gevoel van erbij horen bewerkstelligen, het gaat om de manier waarop onze samenleving is ingericht.

Ouderen daadwerkelijk gaan ‘zien’

De realiteiten van het langer zelfstandig wonen, zoals ervaren door ouderen, zijn niet zo eenduidig als beleid en ook onderzoek doen voorkomen. De uitdaging voor onze samenleving is om ervoor te zorgen dat we voor diegenen die niet meer zo gemakkelijk mee komen in het hogere tempo van leven van de jongere generaties, niet het gevoel creëren dat ze uit de pas lopen. Dit gevoel detecteerde ik al toen deelnemers aan mijn onderzoek aangaven geen wandelinterview te willen doen omdat ze niet zo snel waren: ik kon volgens hen maar beter op zoek gaan naar snellere, meer mobiele deelnemers.

Pasklare oplossingen of aanbevelingen om deze ‘kloof’ weg te nemen heb ik niet en wil ik ook niet geven. Kim Putters, directeur van het SCP, gaf onlangs in een interview met Trouw aan dat hij zou willen dat ‘we met zijn allen vaker duiden en reflecteren’. [1] Met mijn onderzoek hoop ik een aanzet te geven om vanuit onze verschillende identiteiten, rollen en beroepen te reflecteren op wat onze verantwoordelijkheid is en hoe we die kunnen nemen in het welbevinden van ouderen. En als ik dan toch een aanbeveling doe: hiermee kunnen we beginnen door pas op de plaats te maken in onze buurt, om ons heen te kijken, eens te groeten of een praatje te maken en zo ouderen daadwerkelijk te gaan ‘zien’. Niet in stereotypen van de hulpbehoevende of de actieveling, maar als medeburger die er ook gewoon bij hoort en geen traag, archaïsch deel van de buurt is.

Debbie Lager is cultureel geograaf en werkt als postdoc onderzoeker bij de afdeling Culturele Geografie, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Onlangs promoveerde zij met het proefschrift ‘Perspectives on ageing in place: Older adults’ experiences of everyday life in urban neighbourhoods’, RUG, 2015.

Sustainable Society van de Rijksuniversiteit Groningen is een initiatiefnemer van socialevraagstukken.nl.

Referenties
1. Geus, H. de (10 oktober 2015). Welzijn druk je niet in een cijfer uit. Trouw.

Afbeelding: Bas Bogers