COLUMN De feminisering van kwetsbaarheid. Of: hoe onzekerheid niet iedereen even hard treft

De nieuwe onzekerheid is een feministisch issue. Natuurlijk: het treft ons allemaal, man of vrouw. Maar zeker niet allemaal even veel. Vrouwen worden in het bijzonder hard getroffen, net als bijvoorbeeld migranten. Dat is ook niet verwonderlijk – de buffers tegen de kwetsbaarheid waren bij deze groepen toch al minder stevig. Behalve de versterking van bestaande ongelijkheden lijkt er voor vrouwen ook sprake van een constante: onbetaald werken en werken voor liefde in plaats van geld is voor hen historisch gezien niet nieuw.

De oude zekerheid was een mannenzekerheid

De bestaanszekerheid van midden-twintigste eeuw was toch vooral een zekerheid die rustte op de arbeidsdeelname van mannen. Die zekerheid is precies waar nu veel naar verwezen wordt: het streven van overheden naar volledige werkgelegenheid, het vangnet van de verzorgingsstaat en de strijd van de bonden voor die zekerheid. Die ‘volledige’ werkgelegenheid betrof werk voor mannen en ook dat vangnet was in Nederland voor (meestal mannelijke) kostwinners. Vrouwen waren daarvan veelal afhankelijk en konden plots in onzekerheid gestort worden door scheiding. In zekere zin is precair zijn voor mannen gemiddeld een grotere verrassing dan voor vrouwen.

Bovendien: het was niet zo dat vrouwen in de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat niet werkten. Als ze geen betaald werk deden (en dat was lange tijd het ideaalbeeld, maar zeker niet van iedereen de praktijk), waren ze verantwoordelijk voor mantelzorg, droegen de dagelijkse zorg voor kinderen, voorzagen iedereen van maaltijden, deden het huishouden en onderhielden netwerken. Die onbetaalde reproductieve arbeid was nodig om te verzekeren dat de productie die doorgaans wel betaald werd (auto’s bouwen, schipladingen lossen, notarisdiensten verlenen), mogelijk te maken. Zonder die onbetaalde arbeid zou de economie piepend en krakend tot stilstand komen.

Vrouwen van nu zijn daarom nog steeds vaak opgegroeid in huishoudens waarin hun moeders of hun grootmoeders de bulk van de onbetaalde arbeid verzetten. Behalve een continuering van die rolverdeling in bijvoorbeeld het parttime-model is het daarom waarschijnlijk dat werk leveren zonder daar voor betaald te worden door vrouwen gemiddeld minder als een probleem wordt ervaren dan door mannen.

 ‘Doe wat je lief is’: werken voor liefde, niet voor geld

Steve Jobs stond voor Stanford-afgestudeerden en zei: doe wat je lief is! Ga niet voor succes, maar voor een geheel eigen pad naar een geheel zelf gecreëerde plek in deze wereld en word zo succesvol! Miya Tokumitsu noemt dit de Do What You Love mantra (DWYL): een dogma dat erg kwetsbaar maakt voor uitbuiting. De waarde van werk en de bijbehorende sociale status wordt niet langer afgemeten aan het verdiende salaris of de stabiliteit die het biedt, maar aan de passie die je voor het werk voelt en dat publiek kunt maken.

Het is een elitair dogma, maar ook invloedrijk elders: de passie-norm is al lang niet meer alleen voor eliteschooljongeren, maar kunnen we ook vinden bij Sociale Diensten, in allerhande vacatures en motivatieteksten bij het UWV. Het volgen van je passie is natuurlijk prachtig, maar het is ook makkelijk een argument tegen formele betaling: als je het zo graag doet, waarom wil je er dan ook nog geld mee verdienen? En waarom zou je in opstand komen tegen dat waarvan je houdt?

Precarisering mobiliseert dus liefde en passie om gratis of goedkoop werk mogelijk te maken en verzet uit te schakelen. (Bram van Vulpen beschreef in zijn afstudeeronderzoek zelfs afgestudeerde stagiairs die betaling maar verdacht vonden: werken moet je niet voor het geld doen, vonden zij.) De precarisering van arbeid die we nu zien vindt plaats in precies dezelfde tijd als waarin jonge generaties vrouwen betaald werk zoeken. Juist zij zijn kwetsbaar voor de DWYL-mantra: hen is meer dan mannen geleerd niet te vragen om compensatie (hun moeders deden al dat werk thuis toch ook onbetaald?), en juist voor hen resoneert het verhaal dat werk uit liefde moet gebeuren.

Armoede was altijd al te veel een vrouwenprobleem

Geen wonder dat bijvoorbeeld afgestudeerde stagiairs op ‘werkervaringsplekken’ vaak vrouwen zijn. Tokumitsu constateerde dat van de onbetaalde stagiairs in de VS 77 procent vrouw is. Vergelijkbare cijfers in Nederland zijn er niet, maar Bram van Vulpen vond voor zijn onderzoek nauwelijks jonge mannen en wel veel jonge vrouwen. Als we deze ‘nieuwe’ kwetsbaarheden van een creatieve diensteneconomie (lees dit stuk van ons voor een diepgaandere analyse) optellen bij wat we al wisten over de feminisering van armoede wordt het beeld niet vrolijker. Vrouwen hebben in Nederland nog altijd meer kans op armoede en zijn ook vaker arm dan mannen. In Rotterdam, bijvoorbeeld is 60 procent van de doelgroep van het armoedebeleid vrouw en hebben gezinnen met een vrouw aan het hoofd twee keer zo vaak een laag inkomen als gezinnen met een man aan het hoofd.

Ongelijke precarisering is lastig te tellen

Hoe precarisering ons ongelijk treft is niet zo makkelijk goed te tellen. We moeten afgaan op beperkte gegevens over ‘flexcontracten’, flexibilisering en deeltijdarbeid. Volgens het WRR- rapport (2017) ‘Voor de zekerheid. De toekomst van flexibel werkenden en de moderne organisatie van arbeid’ heeft inmiddels een op de vijf werkenden een flexibel contract (1,9 miljoen) en is een op de acht zzp’er (ongeveer 1 miljoen). Nederland is hiermee de flex-kampioen van Europa. Zzp’ers zijn gemiddeld veel minder ontevreden over hun onzekerheid dan werkenden met een flex- contract. Onder die laatste groep zijn vrouwen sterker vertegenwoordigd dan mannen en onder die eerste groep is dat precies andersom. Vrouwen werken dus vaker naar ontevredenheid. Tegelijk zijn vrouwen volgens de flexbarometer sterker oververtegenwoordigd in de categorieën oproep/ invalkracht, contracten zonder vaste uren en contracten die korter dan een jaar duren. Het lijkt er dus op dat vrouwen vaker dan mannen in werksituaties zitten waarin ze niet zeker zijn van hoeveel werk ze zullen hebben.

Breder gezien werken vrouwen in Nederland overwegend in deeltijd. Het SCP en het CBS lieten in hun recentste Emancipatiemonitor zien dat dat ook geldt voor vrouwen die geen kleine kinderen hebben. 20 procent van de vrouwen die in deeltijd werken zou eigenlijk graag meer werken, deeltijd is zeker niet altijd een geheel vrije keuze, althans niet in de mate waarin Nederlandse vrouwen het doen. Het lijkt er dus op dat er onder vrouwen naast onzekere contracten ook sprake is van wat ze in het Engels ‘underemployment’ noemen: als zij betaalde arbeid hebben in deeltijd zouden zij vaak graag meer werken.

Grotere onzekerheid is ook grotere ongelijkheid

Als werk precairder wordt, worden zij die al kwetsbaar waren, nog kwetsbaarder. Dit geldt onder meer voor vrouwen. Het verder versterken van de onzekerheid van werkenden versterkt ook genderongelijkheid. Precarisering is daarom een issue voor hedendaags feminisme. Nederland doet het op dit vlak echt niet goed. We zijn kampioen flexwerk en stagneren in vrouwenemancipatie. In debatten over ongelijkheden tussen mannen en vrouwen gaat het veel te weinig over de groei van onzeker werk. We moeten zoeken naar betere manieren om werkenden te beschermen en om te gaan met precair werk, ook omdat onzeker werk niet iedereen gelijk treft. Economische ongelijkheid is niet los te zien van genderidentiteiten. De wens dat wel te doen lezen we in krantencolumns en soms zelfs in politieke statements: dat we minder aan ‘identiteitspolitiek’ zouden moeten doen, minder zouden moeten spreken over genderneutrale toiletten en meer over herverdeling of bescherming van werkenden, bijvoorbeeld. Maar het is onmogelijk te scheiden. De politiek waarin aan herverdeling werd gedaan zonder over sekseverschillen of gender (en ras/etniciteit en seksualiteit et cetera trouwens) te spreken was een politiek waarin onbetaalde arbeid vooral door vrouwen werd verricht en betaalde arbeid door mannen.

Een politiek waar economische zekerheden misschien werden herverdeeld, maar dan tussen kostwinners. In een economie die mannen én vrouwen mobiliseert voor de arbeidsmarkt werkt die geschiedenis door in een grotere onzekerheid voor vrouwen, een acceptatie van gratis arbeid en een onzekerheid die het verschil vooral vergroot.

Marguerite van den Berg is universitair docent sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze werkt nu aan onderzoek over precair werk in Nederland.

Christina Marigliano is afgestudeerd socioloog. Voor verder informatie over haar onderzoek kunt u haar hier mailen.

Foto: chrisowenrichards (Flickr Creative Commons)