Sport is medicijn voor verkleinen van gezondheidsverschillen

Sporten kan helpen sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verminderen. Sporteconoom Willem de Boer laat in zijn proefschrift zien dat er vooral onder lagere inkomensgroepen veel winst valt te behalen met sporten. Beleid moet zich daar meer op richten.

In Nederland is de gemiddelde levensstandaard hoog en zijn inkomensverschillen relatief bescheiden. Tegelijkertijd geven we een groot deel van ons nationaal inkomen uit aan de gezondheidszorg en zijn er grote verschillen in gezondheid en levensverwachting tussen groepen mensen. Veel van die gezondheidsverschillen hangen samen met sociaaleconomische ongelijkheid.

Lagere inkomensgroepen roken meer, eten ongezonder en bewegen minder

Zo is de levensverwachting van de 20 procent van de bevolking met het laagste inkomen ruim zeven jaar korter dan die voor de 20 procent met de hoogste inkomens. Voor het aantal levensjaren in goede gezondheid is het verschil maar liefst twintig jaar. Een belangrijk deel van de ongelijkheid in gezondheid kan worden verklaard door verschillen in leefstijl. Lagere inkomensgroepen roken meer, eten ongezonder en bewegen minder.

Lange tijd heeft de overheid, vooral vanuit neoliberaal perspectief, leefstijlverschillen – en dus gezondheidsverschillen – gezien als een vrije keuze van individuen. Maar sinds enige tijd is daar een duidelijke kentering in ontstaan. Er is, onder meer via de nationale en lokale preventieakkoorden, meer aandacht gekomen voor leefstijl en preventie. Sport en bewegen zijn daar nadrukkelijk een onderdeel van.

Sporten of bewegen?

In mijn proefschrift heb ik onderzocht wat de rol van sport en bewegen is in de sociaaleconomische gezondheidskloof. Ik heb daarbij een onderscheid gemaakt tussen sport en bewegen. Bewegen omvat alles wat enigszins fysieke inspanning vergt – van fysiek zwaar werk doen tot tuinieren en wandelen. Bij sport moet dit als vrijetijdsbesteding gebeuren én een relatie hebben met competitie.

Vaak worden sport en bewegen op één hoop gegooid en gemakkelijk door elkaar gebruikt. Dat is niet terecht, blijkt uit mijn onderzoek. Sporten blijkt sterker samen te hangen met bijvoorbeeld een hogere levensverwachting en een lagere prevalentie van diabetes, dan de meeste andere vormen van bewegen in de vrije tijd.

Sporten om gezondheidsverschillen te verkleinen

Daarnaast blijken sociaaleconomische gezondheidsverschillen beter verklaard door verschillen in sportgedrag dan in beweeggedrag. In mijn onderzoek is ongeveer 17 procent van de verschillen tussen de laagste en de hoogste inkomensgroepen in vroegtijdige sterfte, diabetes (type 2) en obesitas te verklaren uit verschillen in sportdeelname tussen die groepen. Verschillen in de mate van bewegen tussen diezelfde groepen verklaren maar ongeveer 4 procent van de verschillen in gezondheidsuitkomsten.

Bewegen en de beweegrichtlijnen zijn mogelijk te veel containerbegrippen

Om gezondheidsverschillen te verkleinen zullen de (beleids)inspanningen zich meer moeten gaan richten op het verhogen van de sportdeelname onder lage inkomensgroepen, dan dat zij zich meer aan de beweegrichtlijnen gaan voldoen. Hoe komt dit?

Deels is dit te verklaren uit het feit dat er relatief veel mensen in de  lage inkomensgroepen zwaar fysiek werk doen. Daarvan is bekend dat het vaak de gezondheid schaadt. Maar het telt wel mee bij het voldoen aan de beweegrichtlijnen.  Bewegen en de beweegrichtlijnen zijn dus mogelijk teveel containerbegrippen, waarmee de lading niet gedekt wordt en dan dus ook gezondheidsdoelstellingen niet bereikt worden. Maar dat geldt dan niet voor ook voor sport?

De fitnessparadox

Verschillende soorten sporten hebben verschillende gezondheidseffecten. Voor fitness bleken de gezondheidseffecten op langere termijn minder groot dan voor andere typen sporten, in het bijzonder teamsporten. In ons onderzoek bleek de kans op vroegtijdige sterfte voor mensen die aan fitness deden gemiddeld 12 procent lager dan mensen die niet aan sport deden, maar 47 procent lager voor teamsporters.

De sport die het meest gepraktiseerd wordt vanuit gezondheidsoverwegingen lijkt de minste gezondheidswinst op te leveren

Ongetwijfeld speelt de mate waarin iemand een sport blijft doen hierbij een belangrijke rol. Bij fitness haken veel mensen af, bij teamsporten is dat veel minder het geval. Dit komt onder meer vanwege de sociale context die veel groter is bij teamsporten. Daarbij worden teamsporten veelal gedaan omdat het leuk is, terwijl bij fitness er goed uitzien en een gezond lichaam krijgen de belangrijkste motieven zijn.

We noemen dit de ‘fitnessparadox’: het type sport dat het meest gepraktiseerd wordt vanuit gezondheidsoverwegingen lijkt op termijn de minste gezondheidswinst op te leveren. Vooral omdat het in de praktijk voor veel mensen zo lastig vol te houden is.

De fitnessparadox laat goed zien waarom beleidsmakers en onderzoekers, maar ook medici ‘sport en bewegen’ niet als een one size fits all oplossing moeten benaderen. De mate, de intensiteit, het type en de context doen ertoe, net zoals de persoonlijke omstandigheden en behoeften van de (potentiële) beoefenaar.

Sport en de relatie met zorgkosten

Ik heb ook gekeken naar hoe leefstijlfactoren samenhangen met de verschillen in gemiddelde zorgkosten (vallend onder de zorgverzekeringswet) op wijkniveau. Rekening houdend met verschillen in bevolkingsopbouw, zijn zorgkosten in de meest achtergestelde wijken ongeveer 20 procent hoger dan die in de meest welvarende wijken.

Deze verschillen in zorgkosten lijken ook sterk samen te hangen met verschillen in leefstijl tussen wijken. Een wijk waarin 25 procent van de bevolking lid is van een sportvereniging heeft jaarlijks per persoon 25 euro lagere zorgkosten dan een vergelijkbare wijk met 24 procent sportverenigingsleden. Wijken waarin een groot deel van de volwassen bevolking voldoet aan de beweegrichtlijnen hebben jaarlijks 14 euro lagere zorgkosten per persoon. Sporten lijkt dus sterker bij te dragen aan verlaging van zorgkosten dan bewegen.

‘Sport en bewegen’ zijn geen eendimensionaal duizenddingendoekje

De uitkomsten wijzen er bovendien op dat beleid gericht op het vergroten van het aantal sportclubleden gunstig is voor het verlagen van zorgkosten, ongeacht het sociaaleconomische niveau van een wijk. Een toename van het percentage mensen dat voldoet aan de beweegrichtlijnen lijkt voornamelijk effectief te zijn in wijken met een lage sociaaleconomische status.

Integraal onderdeel van sociaaleconomisch beleid

Sport en bewegen lijken dus een belangrijke rol te kunnen spelen bij het verbeteren van de gezondheid en het verlagen van zorgkosten. De grote sociaaleconomische gezondheidsverschillen worden voor een belangrijk deel verklaard door verschillen in sportdeelname en maar in beperkte mate door verschillen in beweeggedrag. Het is daarom belangrijk om ‘sport en bewegen’ niet als een eendimensionaal duizenddingendoekje te zien.

Sport- en beweegbeleid zou integraal onderdeel moet worden van het sociaaleconomisch beleid. Effectieve beleidsstrategieën op het gebied van volksgezondheid en sport moeten niet alleen rekening houden met de demografie van een bevolking, maar ook met haar sociaaleconomische structuur, haar (levensstijl)gedrag en gezondheidsstatus.

Het wegnemen van financiële, fysieke en sociale barrières voor sportdeelname, het verbeteren van de sociale omstandigheden en het verminderen van sociaaleconomische ongelijkheid zijn geen gemakkelijke kortetermijndoelstellingen. De potentiële opbrengsten in termen van verbetering van de gezondheid en verlaging van de kosten van de gezondheidszorg, evenals andere maatschappelijke voordelen, zoals betere schoolprestaties of hogere arbeidsproductiviteit, kunnen echter wel enorm zijn.

Om deze opbrengsten te bereiken zouden het verbeteren van de gezondheid in het algemeen en van leefstijl in het bijzonder belangrijke en meer zichtbare overheidsdoelen moeten worden. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren. [voor Marco https://guusschrijvers.nl/gezondheidsdoelen-wettelijk-verankeren/]

Sporten begint bij jong geleerd

Omdat gedragsverandering te realiseren en groepen met een lage sociaaleconomische status te bereiken, zouden we moeten beginnen bij kinderen. Dat is de groep waar gezond beweeggedrag het meest kansrijk is. Bovendien zijn kinderen goed te bereiken, namelijk op de basisschool. Op scholen is er een min of meer gelijk speelveld voor elk kind. Daar kan het goede motorische vaardigheden leren (de basis) en ontdekken welke sport het best past. Plezier moet daarbij vooropstaan.

Meer kinderen vanuit plezier naar gezonde sportgewoontes leiden

Wil sportbeoefening een levenslange gewoonte worden dan moet de interesse behouden blijven en ingebed worden in een vaste en veilige sociale omgeving, zoals de sportvereniging. Zo kunnen veel meer kinderen vanuit plezier naar gezonde sportgewoontes worden geleid. Vooral kinderen in de meest kwetsbare groepen. Dat levert hun en de maatschappij veel op. Voor sport- en beweeggedrag geldt namelijk dat jong geleerd een goede voorspeller is voor oud gedaan.

Willem de Boer is sporteconoom aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Lees hier zijn proefschrift Sport as a medicine for health and health inequalities.

 

Foto: Erwin H (Flickr Creative Commons)