Europa heeft dringend behoefte aan gemeenschappelijk sociaal beleid

Nu Groot-Brittannië gekozen heeft voor een bestaan buiten de EU, kunnen de overige lidstaten nadenken over een gezamenlijk sociaal beleid. De Belgische econoom en oud-politicus Frank Vandenbroucke pleit ervoor dit beleid op diverse niveaus vorm te geven.

Frank Vandenbroucke wijst erop dat al voor de ondertekening van het Verdrag van Rome (1958) er een stevig debat gaande was tussen de, toen nog zes, lidstaten over de vraag of de integratie van het economisch beleid gepaard moest gaan met een supranationaal sociaal beleid. ‘De Zweedse politicus - en latere Nobelprijswinnaar voor economie - Bertil Ohlin is toentertijd gevraagd om een rapport te schrijven over de kwestie. Heel kort samengevat luidde de conclusie van zijn in 1956 uitgebrachte rapport dat vrijhandel vanzelf zou leiden tot investeringen en economische groei. De voordelen zouden binnen de lidstaten vervolgens via een - nationaal - sociaal beleid verdeeld worden. Landen die voorop lopen qua sociale politiek hoeven zich geen zorgen te maken dat ze weggeconcurreerd worden omdat ze productiever zijn, aldus Ohlin destijds. En de landen die achterlopen, zullen hun achterstand uiteindelijk goedmaken. Een belangrijke voetnoot in Ohlins rapport overigens is dat zijn verhaal niet over een muntunie ging.’

Europa vertoont meer ongelijkheid dan de VS

Indachtig het Ohlinrapport zijn de grondleggers van de Europese Unie er bij hun beleid van uitgegaan dat economische integratie leidt tot opwaartse convergentie. Ofwel, de achterliggers zouden de voorlopers inhalen, en een eerlijke herverdeling ín de lidstaten mogelijk maken. Vandenbroucke: ‘Tot ruim tien jaar terug deed Ohlins model inderdaad opgeld. In 2005 echter ontstaan de eerste barsten in het model dat wél het economisch beleid centraliseerde, maar, op een paar belangrijke principes na, níet het sociaal beleid. Vooral na het uitbreken van de wereldwijde financiële en economische crisis, ontstaat er steeds meer ongelijkheid in en tussen de lidstaten. En door de crisis van de muntunie drijven de lidstaten ook economisch steeds verder uit elkaar.’

De Verenigde Staten staat bekend als een land met enorme ongelijkheden. Hij noemt het dan ook paradoxaal dat als je ‘het socialere’ Europa beschouwt als één land, en vervolgens haar ginicoëfficient of de armoedegraad berekent, de ongelijkheid tussen de lidstaten van de EU minstens zo groot blijkt als de ongelijkheid in de deelstaten van de VS. Tegenover de nieuwe Europese lidstaten, veelal arm en gekenmerkt door grote ongelijkheid, staan de oudere lidstaten, vaak rijk met een relatief grote mate van gelijkheid. De oprichters van de EU veronderstelden dat wanneer landen economisch zouden integreren dat er dan, mede door sterke vakbonden en linkse partijen, een beweging zou ontstaan in de richting van meer ontwikkeling en gelijkheid.’

Die veronderstelling is binnen de EU niet bewaarheid, al voor de economische crisis was er sprake van een toenemende ongelijkheid tussen en in de meeste lidstaten. Dat heeft er volgens Vandenbroucke waarschijnlijk mee te maken ‘dat de (rijkere) welvaartsstaten langzamerhand uitgeput raken, doordat ze in een heterogene Europese Unie zitten met landen die veel slechtere, en dus goedkopere arbeidsvoorwaarden hebben. De groeiende ongelijkheid in de Eurozone en de lidstaten is totaal in strijd met wat de oprichters wensten.’

Eurozone werkt als vaccinatie of autoverzekering

Op de vraag waarom het fout is gegaan, verwijst Vandenbroucke naar het verminderd vermogen van de EU om economische schokken op te vangen. Hij gebruikt daarvoor een klassieker uit de economische theorie, over de zogenaamde externaliteiten. ‘Stel dat Italië een systeem heeft waardoor een groot deel van de Italiaanse werknemers niet goed is verzekerd tegen werkloosheid, dan ondermijnt dat niet alleen de economische stabilisatiecapaciteit van land en werknemer, maar ook dat van de EU als geheel. Er is een supranationaal instrument nodig dat werkt als een vaccinatie - als ik mezelf laat inenten, bescherm ik niet alleen mezelf maar ook mijn omgeving - of een autoverzekering, waarmee ik niet alleen mezelf maar ook de andere weggebruikers verzeker tegen de gevolgen van een eventueel ongeval.’

Als er voor de EU-lidstaten alle reden is om stabilisatiemechanismen op een hoger dan nationaal niveau te organiseren, is het op zijn minst merkwaardig dat er weliswaar een sterke solidariteit bestaat in maar niet tussen de lidstaten. Vandenbroucke vindt het zelfs ‘dom en riskant om de parochiale solidariteit in Europa intact te laten en pleit voor een herverzekering van nationale verzekeringssystemen op Europees niveau om dezen tegen de ergste economische schokken te beschermen.

Een Europees (her-)verzekeringssysteem kan alleen van de grond komen als er gedragsregels voor de lidstaten zijn en dat vergt van de lidstaten dat ze iets van hun soevereiniteit inleveren ten gunste van een solidariteit, die overigens niet geheel onbaatzuchtig is. Uiteindelijk is elke lidstaat gebaat bij een systeem dat bescherming biedt tegen economische grilligheid.’

Non-discriminatiebeginsel versus detachering

Dat de EU zo’n systeem nog niet heeft ontwikkeld, wijt Vandenbroucke aan de grote spanning tussen het vrije verkeer van mensen, kapitaal en diensten enerzijds en de cohesie van de nationale verzorgingsstaten anderzijds. ‘In het Verdrag van Rome is een non-discriminatie-artikel opgenomen dat inmiddels is uitgebouwd tot een complexe wetgeving dat bepaalt dat burgers uit de aangesloten lidstaten telkens in de solidariteit kunnen stappen van het land waar ze wonen en werken. In tegenstelling tot wat menig populist roept, leidt dit niet tot bijstandstoerisme maar wel tot druk aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Vooral de klassieke niet-westerse allochtonen zijn daarvan de dupe, zij worden en masse verdrongen door de “Euromigranten” uit Oost-Europa.’

‘Die verdringing hangt samen met Europese regelgeving over detachering, het grote uitzonderingsprincipe op het eerder vernoemde non-discriminatiebeginsel. De oude regel is dat wanneer een EU-burger in een andere lidstaat werkt, hij daar sociale premies betaalt en dezelfde rechten heeft als de rest van de bevolking. Detachering daarentegen betekent dat diezelfde werknemer weliswaar in een ander land mag werken, maar niet meer dezelfde rechten heeft.’

Om het misbruik van de detacheringsregel te voorkomen, hebben we volgens Vandenbroucke een beleid nodig dat het oorspronkelijke concept van non-discriminatie in stand houdt en detachering zo veel als mogelijk terugdringt. ‘Daarvoor moet de EU een kader creëren waarin natiestaten en alle actoren daarin - regio’s en steden - succesvolle verzorgingsarrangementen kunnen blijven uitbouwen en waarin sommige functies zoals stabilisatie en belastingheffing ondersteund worden op Europees niveau. En dat op zijn beurt vereist dat de lidstaten op supranationaal niveau een consensus over het te voeren sociaal beleid weten te bereiken en concrete afspraken maken over de concrete uitvoering ervan op het lagere niveau. Daar moet de EU nu echt wel haast mee maken, al is het maar voor haar eigen overleving.’

Redactie

Foto: freestocks.org (Flickr Creative Commons)