MARIE KAMPHUISLEZING 2021 Politisering van sociaal werk voorbij links populisme

Evelien Tonkens hield op 11 november de 14e Marie Kamphuis Lezing, over politisering van het sociaal werk. Sociaal-maatschappelijke thema’s politiek maken, betekent keuzes maken, en dat kan problematisch uitpakken voor de sociaal werker. Want wiens stem ondersteun je? Tonkens komt in haar lezing − hier integraal gepubliceerd − met zes adviezen voor de politiserende sociaal werker.

Stel dat de regering heeft besloten dat er in de wijk waar jij sociaal werker bent een asielzoekerscentrum komt. Bewoners zijn daarover boos en willen protesteren, en ze vragen je hulp. Ga je dan helpen dit protest te organiseren omdat de bewoners dat willen? Vanuit de gedachte: het is mijn taak om de bewoners te ‘empoweren’, ongeacht hun doel? Of probeer je ze van een demonstratie te weerhouden omdat je vindt dat mensen wel wat toleranter mogen zijn jegens asielzoekers? Maar is dat een professionele of slechts een politieke overtuiging?

En stel, er komt een demonstratie. Die begint vreedzaam, maar al snel roepen betogers discriminerende leuzen tegen asielzoekers. Wat dan? Ben je stil, omdat het hun demonstratie is en niet de jouwe? Of trek je je terug, omdat je niet geassocieerd wilt worden met zulk protest? Of probeer je ze op andere gedachten te brengen? Maar doe je dat dan op professionele of op politieke gronden?

De afgelopen jaren is de discussie over politisering van het sociaal werk weer springlevend. Er zijn vele definities van politisering in omloop. In dit artikel doel ik op: problemen die individuen tegenkomen (helpen) te plaatsen in een maatschappelijke context en (helpen om deze) als maatschappelijke problemen onder de aandacht te brengen van beleid en politiek. De roep om politisering weerspiegelt een bredere maatschappelijke wending van individuele naar meer collectieve, structurele oplossingen. Woningtekort, onzekerheid door flexbanen en armoede zijn bijvoorbeeld in korte tijd van individuele naar collectieve problemen getransformeerd: niet langer een kwestie van eigen verantwoordelijkheid maar van collectieve, structurele oplossingen, zoals meer betaalbare woningen, betere arbeidscontracten en een hoger minimumloon.

Sociale Vraagstukken heeft de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan politisering. In het dossier: 'Politisering sociaal werk' is het allemaal terug te lezen. Auteurs bepleiten ‘sociale actie’, meer aandacht voor mensenrechten en sociale rechtvaardigheid, het zwakste belang publiek maken, en signaleren en politiek agenderen van problemen. Sociaal werkers moeten daartoe onaangepast zijn en onaangepastheid bevorderen. Ze moeten neoliberalen en conservatieven bekritiseren. En daarbij niet zozeer zelf het woord nemen, maar vooral mensen helpen om hun stem te verheffen. Daartoe moeten ze onafhankelijker zijn en dus onafhankelijke financiering eisen, zo betogen deelnemers aan dit debat. Ze zijn het met elkaar eens: Politisering moet! Over dus tot actie!

Vier dilemma’s

In de discussie op Sociale Vraagstukken gaat het nauwelijks over problemen en dilemma’s. Politisering lijkt een kwestie van doen. Een politiserende benadering brengt volgens mij echter minstens vier klemmende dilemma’s met zich mee. In het voorbeeld van het geplande asielzoekerscentrum komen die impliciet al aan de orde.

Een eerste dilemma: sociaal werkers willen een stem geven aan wie dat niet voldoende hebben, maar wat als de mensen die niet voldoende stem hebben, onderling sterk verschillen en het onderling oneens zijn? Wanneer ze elkaar zelfs minachten en in de haren vliegen? Sociaal werkers komen van oudsher op voor arme, kwetsbare, machteloze mensen. Ten tijde van de professionalisering van het sociaal werk leek dat ook één groep: arbeidersgezinnen in barre omstandigheden in de grote steden. Maar sinds de jaren zeventig diversiteit in termen van gender, leeftijd, migratie-achtergrond, religie en seksuele oriëntatie zijn daarvoor te groot. Verschillende groepen arme, kwetsbare, en machteloze mensen zijn het vaak onderling oneens. Welke stem moet dan gehoord worden? Welk signaal moet worden doorgegeven? Welk probleem verdient dan een plaats op de politieke agenda? Het beleid gaf ook weinig ruimte voor deze vragen, omdat het lange tijd gericht was op leefbaarheid en sociale cohesie, daarmee suggererend dat gebrek aan leefbaarheid en sociale cohesie door allen gedeelde problemen waren, waar men dus samen de schouders onder kon zetten. Gevolgd door twee decennia aandacht voor op het individu gerichte idealen zoals keuzevrijheid en zelfredzaamheid.

De gedachte dat sociaal werkers de stem van kwetsbaren of zwakkeren moeten versterken en articuleren, brengt het risico van populisme met zich mee. Populisme veronderstelt dat het volk één is, en dat het dus mogelijk is om de stem van het volk (de bewoners, de kwetsbaren) te articuleren en te vertolken (Müller 2016). Iedereen die het met ‘het volk’ of de woordvoerder van ‘het volk’ oneens is, behoort niet tot het volk, maar tot ‘de elite’ of tot andere buitenstaanders, zoals ‘de migranten’. Het dilemma is kortom: Hoe kun je als sociaal werker de stem van arme, machteloze of kwetsbare mensen versterken zonder populistisch te zijn? Hoe kun je hun stem helpen versterken als je erkent dat ze niet één groep met één stem zijn?

In het Jaarboek van Sociale Vraagstukken wordt dit dilemma zichtbaar, bij de bespreking van het initiatief ‘Noordas’, om armoede in Amsterdam-Noord te politiseren. Sommige bewoners geven asielzoekers de schuld van hun armoede, andere bewoners zijn zelf asielzoeker. De auteurs bepleiten dat opbouwwerkers de anti-asielzoekers te begrijpen, door over de ‘empathie-muur’ te klimmen zoals Arlie Hochschild deed in Vreemden in hun Eigen Land (2017). Maar de auteurs zeggen niets over hoe opbouwwerkers de anti-asielzoekers ertoe bewegen om dat ook te doen. Opbouwwerkers hebben dan hun eigen populisme wel doorbroken, maar nog niet dat van sommige buurtbewoners.

Tweede dilemma: wat doe je als sociaal werker als (arme, machteloze, kwetsbare) mensen die je een stem wilt geven, of geeft, democratische procedures niet respecteren? Als ze dan wel een mening hebben en die vertolken, maar niet luisteren naar de argumenten van de andere partij? Of wanneer ze tot subversieve actie willen overgaan en bijvoorbeeld de auto van de wethouder willen bekladden? Het niet respecteren van democratische procedures neemt toe, in elk geval sinds 2014, gemeten naar de toename van agressie richting lokale en provinciale ambtenaren, bestuurders en politici. Een derde van hen in gemeenten heeft er ervaring mee, en de helft van hen in provincies, volgens de Monitor Integriteit en Veiligheid 2020 (Klein Kranenburg e.a. 2020, zie figuur), gepubliceerd in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Bovendien kunnen burgers vormen van disrespect voor de democratie vertonen die niet gewelddadig maar wel problematisch zijn, zoals een niet door argumenten te weerleggen wantrouwen, of wel zelf veel zenden maar niet naar anderen luisteren.

Figuur 1

Bron: I&O Research, Bureau BING i.o.v. ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Wat betekent dat voor sociaal werkers die willen politiseren? Moeten ze mensen die democratische procedures niet respecteren, negeren? Of moeten ze het negeren van democratische procedures zelf negeren, vanuit de gedachte dat mensen die het moeilijk hebben zich begrijpelijkerwijs niet altijd beschaafd gedragen? Of moeten ze, omgekeerd, die mensen juist democratische deugden en omgangsvormen bijbrengen? In het Jaarboek wordt gesteld dat het bij politiseren vooral gaat om mensen een stem geven (p. 15), daarmee suggererend dat elke stem goed is. Bewustwording wordt gezien als iets van heel vroeger. Mij lijkt dat politisering onvermijdelijk met zich meebrengt dat je als sociaal werkers normen hebt en stelt over wat een acceptabele manier van praten en wat een acceptabel geluid is.

Een derde dilemma is: welke agenda heb je als sociaal werker? Kies je voor partijdigheid (door partij te kiezen voor een groep burgers) of voor bevoogding (door een eigen agenda te hebben en te pogen anderen daarvan te overtuigen)? ‘De agenda van bewoners’ bestaat, zoals gezegd, immers niet, want verschillende bewoners hebben verschillende agenda’s. Kun je je dan aansluiten bij de agenda van één groep, bijvoorbeeld degenen die asielzoekers verwelkomen, en je dus keren tegen de agenda van een andere groep, die hen wil weren? Zijn er legitieme, professionele redenen voor partijdigheid te bedenken, of is partijdigheid altijd problematisch? Opbouwwerkers in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw waren altijd partijdig, maar dat was nog vanuit het idee dat ‘de bewoners’ één groep waren. Als je erkent dat ze dat niet zijn, is de vraag welke agenda de jouwe is, onvermijdelijk.

Het dominante antwoord op de vraag welke agenda je als sociaal werker hebt, is waarschijnlijk: Ik heb geen agenda, ik empower de bewoners. Ik spreek niet voor hen, maar zorg dat zij zelf kunnen spreken. Namens burgers spreken, staat onder verdenking van paternalisme en bevoogding. Maar wie zich beperkt tot mensen zelf hun stem te laten verheffen, loopt het risico om mensen die daar te moe of te ziek voor zijn, te verwaarlozen.

De laatste decennia kregen sociaal werkers vaak de opdracht om de agenda van de overheid of het beleid uit te voeren. Ook vanwege aanbestedingen zagen sociaal werkers zich vaak gedwongen om uit te voeren wat beleid en politiek hun opdroegen, al waren ze het daar lang niet altijd mee eens. Er was hoogstens sprake van stil verzet (Bredewold e.a. 2018). Maar bij een terugkeer naar maatschappelijk en politiek engagement dringt de vraag naar de agenda zich op.

In de praktijk kiezen sociaal werkers meestal een linkse agenda. Ze zullen eerder een actie voor een asielzoekerscentrum steunen dan een actie ertegen. In het dossier: 'Politisering sociaal werk’ van Sociale Vraagstukken werd bijvoorbeeld bestrijding van neoliberalisme en conservatisme genoemd: doelen die passen in een linkse agenda. De meerderheid van Nederland is echter rechts. Waarom moet de rechtse belastingbetaler bijdragen aan subsidie voor linkse sociale actie? Iets politiek maken, betekent toch niet noodzakelijk dat je kiest voor linkse politiek? En misschien moet dat ook juist niet: politiseren impliceert dat je iets politiek maakt wat nog niet op de politieke agenda stond, dus waarschijnlijk ook niet als duidelijk links of rechts geldt. Toen Paul Scheffer bijvoorbeeld in 2000 het multiculturele drama op de politieke agenda plaatste, was dit nog niet door rechts of links toegeëigend. En Scheffer was ook geen sociaal werker maar een wetenschapper. Wellicht moeten we politisering van nog niet gearticuleerde problemen wel vooral verwachten van sociale wetenschappers die in goed contact staan met sociaal werk. Veel sociaal werkers vinden politiek agenderen ook hun taak niet, zoals ook in het Jaarboek te lezen valt. Daarmee is overigens de kwestie van de linkse agenda niet opgelost, maar slechts gedeeld. Ook onderzoekers moeten zich afvragen of ze professionele of politieke redenen hebben voor hun onderzoek.

Een vierde dilemma bij politisering is hoe hulpverlening aan individuen en groepen zich verhoudt tot aandacht voor structurele oorzaken. Als we de problemen van politisering uit de jaren zeventig niet willen herhalen, moeten we ervoor waken dat politisering ten koste gaat van aandacht voor individuele problemen. In Het zelfontplooingsregime (1999) laat ik zien dat hulpverleners in de jaren zeventig soms zo enthousiast waren over actie voeren dat ze hun hulpverleningstaak verwaarloosden. Het ging immers om de diepere sociale oorzaken; de individuele noden van mensen waren daar slechts een symptoom van.

De terugkeer van politisering van sociaal werk brengt dus een aantal dilemma’s met zich mee en heeft twee onderbelichte risico’s: populisme en politieke partijdigheid. Hierna bespreek ik deze dilemma’s en risico’s nader aan de hand van twee actuele maatschappelijke kwesties waar veel sociaal werkers direct of indirect mee te maken krijgen in hun werk: klimaatopwarming en radicalisering. Vervolgens formuleer ik vijf voorstellen om deze risico’s te bestrijden, en politisering van sociaal werk voorbij links populisme vorm te geven.

Klimaatopwarming

Dat klimaatopwarming door menselijk toedoen tot stand komt, is in vrij korte tijd van een linkse rariteit tot een gangbare opvatting getransformeerd. Voor de benodigde ‘energietransitie’ benoemt welzijnsorganisatie Diverz (2020) drie rollen voor sociaal werkers.

Ten eerste is er de rol van sociale begeleiding in de energietransitie: mensen die door de energietransitie in financiële problemen komen, begeleiden naar bijvoorbeeld de Dienst Werk en Inkomen. Deze rol brengt weinig dilemma’s met zich mee maar is ook inhoudelijk beperkt, aangezien sociaal werkers hier vooral verkeersleiders zijn.

Een tweede rol die Diverz benoemt, is cultuurverandering entameren, door mensen ertoe te bewegen om bijvoorbeeld afval te scheiden en minder plastic te gebruiken. Die cultuurverandering is relatief makkelijk, want mensen kunnen dit in hun eentje doen, en meningsverschil blijft dus buiten beeld. Moeilijker wordt het met collectieve opgaven, zoals windenergie. Wat is de rol van sociaal werkers bij heftige conflicten over waar windmolens moeten komen? Betekent cultuurverandering dat ze tegenstanders van windmolens moeten overtuigen deze toch te aanvaarden? Hier doet zich dus het eerste dilemma voor: hoe een stem te geven aan bewoners wanneer die het onderling oneens zijn?

Een derde rol die Diverz voor sociaal werkers ziet, is stimulering van bewonersparticipatie. Zorgen dat mensen voldoende stem hebben in het proces. Ook degenen die zich niet of nauwelijks laten horen in de discussie. Maar zijn alle stemmen het versterken waard? Wat als mensen onredelijk, onlogisch of egocentrisch redeneren, of niet naar anderen willen luisteren? Moeten sociaal werkers dan interveniëren en hen corrigeren, of moeten ze al blij zijn dat mensen hun stem durven te verheffen? Hier doet zich dus het tweede genoemde dilemma voor: sociaal werkers willen burgers deelgenoot maken van een levendige democratie, maar wat als burgers democratische procedures en omgangsvormen niet respecteren?

Impliciet wijst Diverz nog op een vierde rol voor sociaal werkers: zorgen voor een sociaal rechtvaardige energietransitie. Zorgen dat lageropgeleiden ook invloed kunnen uitoefenen en dat hogeropgeleiden die de wegen naar subsidies kennen niet domineren (p. 5). En zorgen dat bewoners met een laag inkomen of een ander taalniveau ‘mee kunnen doen met de energietransitie’ zonder dat ze er financieel op achteruitgaan (p. 4), en in meer algemene zin problemen rond de energietransitie signaleren en agenderen (p. 2). Bij deze rol doen zich alle genoemde dilemma’s voor. Want de lageropgeleiden zijn niet één groep, ze respecteren niet noodzakelijk democratische procedures en als ze het onderling niet eens zijn, is de vraag welke agenda sociaal werkers als leidend nemen.

Radicalisering

Ook bij radicalisering van jongeren dringen de drie genoemde dilemma’s zich op. Wat zou politisering hier kunnen inhouden? Jongerenwerkers constateren dat radicaliserende jongeren vaak een identiteitscrisis doormaken. Hoe zouden sociaal werkers die identiteitscrisis kunnen politiseren? Moeten ze dan bijvoorbeeld wijzen op discriminatie die zich ongetwijfeld voordoet? Maar radicalisering is vast niet alleen een gevolg van discriminatie, en doet zich onder zeer verschillende groepen voor (Sterkenburg 2021).

Het ontbreekt jongerenwerkers vaak aan kennis en professionele maatstaven (Van de Weert & Eijkman 2017). Jongerenwerkers hebben de taak om (vermoedens van) radicalisering te signaleren en zo nodig te delen met bijvoorbeeld politie of scholen. Jongerenwerkers missen echter maatstaven daartoe. Ze aarzelen ook tot melding over te gaan omdat het hun contact met de jongeren op het spel zet. Uiteindelijk is de privé-achtergrond van jongerenwerkers vooral bepalend voor hun reactie. Wie zelf ervaring heeft met een identiteitscrisis, gaat met radicaliserende jongeren in gesprek over mogelijke gevolgen van hun standpunten en probeert hen van vreedzamer ideeën te overtuigen. Degenen met een neutraal verleden, vinden dit hun taak niet. Zij gaan sneller over tot een melding. Niet professionele maar persoonlijke factoren zijn dus doorslaggevend.

Uit recent promotieonderzoek van Nikki Sterkenburg naar radicalisering en rechts-extremisme blijkt bovendien dat er grote verschillen bestaan tussen radicaliserenden. Sommigen zoeken slechts spanning. Op het schoolplein en in de buurt waren er simpele, inhoudsloze scheidslijnen zoals wit versus zwart. Als ze volwassen worden, blijken die straattegenstellingen ineens als politiek relevant te gelden. Er komt een verhaal bij dat hun straatlogica diepgang en zin geeft. Naast deze groep spanningzoekers zijn er bijvoorbeeld ook gezelligheidzoekers, die vooral meedoen omdat anderen meedoen. En ideologische zoekers: voornamelijk witte jonge mannen die op zoek zijn naar een verhaal dat hun eigen superioriteit (als witte van oudsher Nederlandse, heteroseksuele man) bevestigt. Deze profielen van radicaliserenden zijn dusdanig verschillend dat politisering ook steeds iets anders moet betekenen.

Kortom: wat politisering in geval van radicalisering kan betekenen, is onduidelijk, doordat de drie dilemma’s hier levensgroot aanwezig zijn: hoe kun je welke jongeren een stem geven, hoe om te gaan met disrespect voor democratische procedures en omgangsvormen, en welke agenda moet leidend zijn? Het lijkt sociaal werkers ook te ontbreken aan wetenschappelijke kennis over verschillende subgroepen radicaliserenden en passende benaderingen daarvan. In de praktijk lijkt vooral de eigen achtergrond het verschil te maken, niet hun professionaliteit en de verschillen tussen radicaliserenden.

Hoe wel?

Politiseren kan dus niet betekenen dat je simpelweg een stem geeft aan ‘de bewoners’ en ook niet dat je impliciet de eigen, meestal linkse, agenda volgt. Wat kan politisering van sociaal werk inhouden wanneer we de genoemde risico’s en dilemma’s erkennen? Ik sluit af met zes manieren waarop sociaal werkers kunnen politiseren, nadrukkelijk in samenwerking met onderzoekers, teneinde sociaal werkers niet te overvragen.

1

Ten eerste kunnen sociaal werkers bevorderen dat bewoners voldoende geïnformeerd zijn over maatschappelijke ontwikkelingen zoals klimaatopwarming of de rechtsstaat (en hoe die door radicalisering bedreigd wordt). Opdat bewoners zich zo zelf een oordeel kunnen vormen. Maar soms ook opdat ze soms anders gaan denken, en dat ze dus bijvoorbeeld niet langer de klimaatopwarming ontkennen of sympathiseren met nazi’s of terroristen. Politisering gaat dus onvermijdelijk gepaard met pogingen tot beïnvloeding. Dat heette vroeger bewustwording en geldt nu als paternalistisch. Soms kan sociaal werk varen op algemeen aanvaarde principes (zoals de democratie en de rechtsstaat), en soms op algemeen aanvaarde probleemdiagnoses, bijvoorbeeld dat er sprake is van klimaatopwarming door menselijk toedoen. Maar zulke principes zijn niet altijd voorhanden. Maar moreel neutrale politisering bestaat niet. Het is dus zaak dat sociaal werkers verantwoordelijkheid nemen voor hun beïnvloeding en dat ze die verantwoordelijkheid zoeken op basis van professionele criteria, en niet laten afhangen van persoonlijke en/of politieke voorkeuren.

Daarbij is het uiteraard cruciaal dat sociaal werkers zelf ook voldoende geïnformeerd zijn over maatschappelijke ontwikkelingen en hoe deze mensen met wie ze werken, treffen. Wat klimaatopwarming betekent, wat de energietransitie kan inhouden, of wat wegen tot radicalisering zijn en hoe deze af te buigen zijn. Dit soort kennis hebben de meeste sociaal werkers niet vanuit hun opleiding gekregen, al is het maar omdat de ontwikkelingen te recent zijn. Gezien de snelheid van maatschappelijke ontwikkelingen is een recht op en tevens een plicht tot bijscholing van sociaal werkers daartoe wenselijk, naar analogie van bijvoorbeeld artsen en verpleegkundigen.

2

Ten tweede kunnen sociaal werkers machtsongelijkheid corrigeren: mensen een stem geven die (te weinig of geen) stem hebben in verhouding tot andere, machtige partijen die wel veel stem hebben en wel goed gehoord worden en dus het debat domineren. Mensen dus een stem geven (door hen te helpen spreken of namens hen te spreken) die in een democratische afweging nu het onderspit delven. Bijvoorbeeld huurders in wijken met slecht geïsoleerde woningen helpen hun stem te verheffen in hun strijd tegen huiseigenaren die daar niks aan doen. En daarbij eventueel namens sommige buurtbewoners spreken wanneer die dat zelf niet goed kunnen vanwege bijvoorbeeld taal- of gezondheidsproblemen. Opdat er een meer gelijk, democratisch speelveld ontstaat.

Dit is ook wat Diverz bepleitte in de nota over de energietransitie. Maar ik wil daaraan toevoegen dat dit twee dingen vereist die Diverz niet noemt. Ten eerste een analyse van de machtsverhoudingen voordat je tot actie overgaat. Onderzoekers kunnen daarbij van dienst zijn. Ten tweede vereist dit een toewijding aan het stem geven zelf, ongeacht de inhoud. Ook dus stemmen waar je het zelf niet mee eens bent, en die je wellicht zelfs verwerpelijk vindt, mits ze natuurlijk opereren binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat. Dit is nodig om recht te doen aan het feit dat het volk niet één is, en om te vermijden dat je eigen (veelal linkse) agenda automatisch sturend is.

3

Ten derde kunnen sociaal werkers ongeziene of onderbelichte sociale problemen signaleren en agenderen, vanwege hun unieke positie als ogen en oren van leefwerelden waar de meeste politici en beleidsmakers zelden komen, van arme wijken tot en met gesloten jeugdzorginstellingen of begeleid wonen voor mensen met beperkingen. Ook dit vereist eigen analyse, wederom in samenwerking met onderzoekers van universiteiten en hogescholen. Want zo’n analyse moet gebaseerd zijn op kennis en professionele uitwisseling, om te voorkomen dat de eigen achtergrond van sociaal werkers bepalend is voor hun benadering.

Het is mogelijk dat je een problematiek signaleert waar mensen misschien niet eens last van hebben maar wellicht trots op zijn. Een voorbeeld is de radicalisering van de ideologische zoekers uit het proefschrift van Sterkenburg: de jonge witte heteromannen die een verhaal zoeken dat hun eigen superioriteit staaft. Er zijn goede professionele redenen om dit als problematisch te zien, ondanks dat betrokkenen het niet zo ervaren. Politisering kan dus ook tegen de visie van burgers zelf indruisen.

4

Ten vierde kunnen sociaal werkers mensen met elkaar in gesprek brengen en wederzijdse empathie bevorderen. Waar mensen tegenover elkaar staan, doordat de één wel geld heeft voor zonnepanelen en de ander niet. Of doordat dat de één vindt dat hij achtergesteld wordt vanwege een migratieachtergrond en de ander zich als witte man achtergesteld voelt. Het is dan wel zaak dat niet alleen sociaal werkers zelf over hun empathie-muur klimmen, maar dat ze alle betrokkenen ertoe bewegen dat te doen.

5

Ten vijfde kunnen sociaal werkers zelf als democratische professional het goede voorbeeld geven als het gaat om democratische omgangsvormen en deugden. In de interactie met mensen in de organisatie, wijk of buurt kun je natuurlijk democratie wel op alledaagse wijze voorleven. Door te laten zien wat dat behelst. Het werk van Albert Dzur over democratische professionaliteit biedt daarvoor zinvolle aanknopingspunten. Democratische professionals zijn volgens Dzur ‘hervormingsgezinde vernieuwers’ die ‘op democratische wijze professionaliteit vormgeven. (...) Ze verdelen voorheen geprofessionaliseerde taken en moedigen lekenparticipatie aan op manieren die collectieve actie en beraadslaging over grote maatschappelijke vraagstukken binnen en buiten professionele domeinen versterken en mogelijk maken’ (Dzur 2019: 1, vertaling ET). 'Ze streven ernaar de wereld van (...) de burger op zijn eigen voorwaarden te begrijpen - en vervolgens samen te werken aan gemeenschappelijke problemen' (Dzur 2019: 4, vertaling ET). Sociaal werkers gaan over hun eigen werkwijze in gesprek en stellen zich ook kwetsbaar op, want ze vermoeden dat ze niet altijd het goede voorbeeld zijn dat ze willen zijn, of erkennen dat anderen om nader te onderzoeken redenen hun voorbeeld niet als voorbeeld zien.

6

Ten slotte: van beleid en politiek de condities eisen om dit alles te kunnen doen: enige onafhankelijkheid en duurzaamheid, zoals Veldboer in het dossier: 'Politisering sociaal werk’ bepleit. Dus geen aanbestedingen als regel, maar slechts als uitzondering in geval van langdurig vastgelopen verhoudingen. Want, zoals Jos van der Lans zegt (2021), verstoren aanbestedingen de continuïteit van sociaal werk en ruïneren ze voortdurend wat het belangrijkste kapitaal is van sociaal werkers: hun kennis van mensen en hun relaties in wijken en buurten. Politisering vereist dat sociaal werkers veel morele verantwoordelijkheid nemen en dragen. Daartoe moeten ze wel geëquipeerd worden.

Kortom: er is een mooie toekomst voor politisering wanneer sociaal werkers, in samenwerking met onderzoekers, ervoor waken om de valkuilen van de jaren zeventig te herhalen en zich rekenschap geven van oude maar ook nieuwe problemen, bijvoorbeeld als gevolg van pluriformisering van de samenleving, en zich steeds de vraag stellen of ze professionele of politieke redenen hebben voor politiserend handelen.

Met veel dank aan Maritza Gerritsen, Thomas Kampen, Neeltje Spit en Margo Trappenburg voor hun constructief-kritische commentaar op een eerdere versie van deze tekst.

Evelien Tonkens is hoogleraar Burgerschap en Humanisering van de Publieke Sector aan de Universiteit voor Humanistiek.

De Marie Kamphuis Stichting organiseert sinds 1999 de Marie Kamphuis Lezing over een onderwerp op het snijvlak van maatschappelijk werk en maatschappelijke ontwikkelingen. Daartoe worden inspirerende sprekers uitgenodigd die vanuit een specifieke invalshoek het professioneel maatschappelijk werk in een breder kader plaatsen.

 

Literatuur:

Bredewold, F., T.  Kampen, L. Verplanke, J.W. Duyvendak, E. Tonkens, (2018). De verhuizing van de verzorgingsstaat. Hoe de overheid nabij komt. Amsterdam: van Gennep

Dossier politisering sociaal werk, Sociale Vraagstukken: https://www.socialevraagstukken.nl/dossiers/politisering-sociaal-werk/

Diverz (2020) De kracht van mensen in de energietransitie. Diverz, Zwijndrecht

Dzur, A. W. (2019). Democratic professionalism. Penn State University Press.

Hochschild, A. R. (2017). Vreemdelingen in hun eigen land: een reis door rechts Amerika. Amsterdam University Press.

Klein Kranenburg, L., J. Bouwmeester, L. van Noort, W. Ypma en B. de Jong. (2020). Monitor Integriteit en Veiligheid 2020. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag.

Müller, J. W. (2016). What is populism?. University of Pennsylvania Press.

Sterkenburg, N. (2021) Van actie tot zelfverwezenlijking. Routes van toetreding tot radicaal- en extreem rechts. Dissertatie, Universiteit Leiden

Tonkens, E. (1999) Het zelfontplooiingsregime. De actualiteit van Dennendal en de jaren zestig Bert Bakker, Amsterdam (dissertatie, verschenen als handelseditie: gratis te downloaden op www.evelientonkens.nl)

Van der Lans, J. (2021) Het dogma aanbesteden, en waarom we het in het sociaal domein achter ons moeten laten. Essay in opdracht van het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA bewoners).

Van de Weert, A. en Q. Eijkman (2017), De Nederlandse Jongerenwerker over de Wirwar van het Signaleren van Radicalisering versus Extremisme op Lokaal Niveau. Utrecht: Kenniscentrum Sociale Innovatie, Hogeschool Utrecht.

 

Foto: Antenna via Unsplash