Rutte heeft de sociologie juist nodig

Premier Rutte moet er niet veel van hebben, maar sociologie kan hem helpen begrijpen waar zijn coronabeleid toe leidt, menen Jan Willem Duyvendak, Pearl Dykstra, Godfried Engbersen en Mark van Ostaijen. Zeker nu de coronacrisis de sociale ongelijkheid vergroot, is dat van belang.

Het is ons duidelijk. Premier Rutte is historicus en dus geen socioloog. Zo stelde hij in het Tweede Kamerdebat over institutioneel racisme graag ‘weg te blijven’ van dat woord, want: ‘sociologisch jargon’ en daar heeft hij een ‘hekel’ aan. In reactie op wijkrellen in Utrecht stelde hij zelfs: 'Ik ben geen socioloog en dat wil ik ook helemaal niet zijn'. Toen een journalist bij een zomerse persconferentie vroeg om onze covidaanpak te vergelijken met andere landen, verontschuldigde hij zich 'want ik ben geen socioloog'. En recentelijk stelde de premier niet op zoek te willen naar ‘sociologische verklaringen’ rondom de avondklokrellen.

Anders dan premier Rutte zijn wij wél sociologen. Zodoende nodigen we hem als beroepsgroep graag eens uit voor een goed gesprek over zijn sociologie-fobie. Want hij heeft een verkeerd beeld van de sociologie, ­namelijk als een discipline die ongepast gedrag rechtvaardigt. Daarmee doet hij de sociologie, zichzelf en Nederland tekort.

Wij begrijpen dat in een pandemie in eerste instantie wordt geluisterd naar virologen en epidemio­logen. Toch mogen sociale wetenschappers niet langer meer ontbreken, juist omdat deze pandemie bij uitstek een sociaal fenomeen is: het toont eens te meer onze onderlinge afhankelijkheid. Gezondheid, welzijn en veiligheid overstijgen het individu. En in de ons omringende landen worden sociaal-wetenschappers wél geraadpleegd om advies. Dus wat levert sociologisch inzicht op?

Maatschappelijke schade

Ten eerste vergroot een lockdown sociale tegenstellingen en ongelijkheid. Er is vaak opgemerkt dat Covid-19 geen onderscheid maakt tussen arm, rijk, machtig of onmachtig. Het tegendeel is waar. Want terwijl het virus zowel regeringsleiders als kansarme burgers besmette, slaan de beleidsmaatregelen vooral hard neer op klassieke en nieuwe kwetsbare groepen, zoals lager opgeleiden, ouderen, zzp’ers en jongeren. De maatschappelijke schade is immens en spreekt uit de harde feiten van grootschalig survey-onderzoek. Die ongelijkheid verdient aandacht en zorg, juist vanuit de overheid.

Ten tweede, het begrijpen van in plaats van begrip hebben voor het onbegrip dat tot uitdrukking komt in rellen. In de afgelopen decennia waren ook steden als Londen, Parijs en Stockholm het decor van rellen. De aard, ernst en aanleiding verschillen, maar de reacties zijn vaak hetzelfde. Te harde morele veroor­delingen zoals ‘crimineel geweld’ of ‘tuig’ en te globale duidingen zoals ‘hedonisme’ of ‘neoliberalisme’ wisselen elkaar af. Conflictstudies tonen echter aan dat urban riots voortkomen uit een specifieke combinatie van onvrede, een roep om aandacht (zie mij, hoor mij, ken mij) en organisatiekracht, zoals via sociale media. Daarbij valt op dat het vaak jonge mannen betreft. De context verschilt van rel tot rel, van Eind­hoven tot Urk, maar het kennen en voorkomen van deze ongeregeld­heden vraagt om meer dan simpel law&order-beleid.

Tot slot het belang van wetenschap. Ruttes badinerende opmerkingen zouden wij onbeantwoord ­laten, als zij niet zouden passen in een helaas steeds vaker gehoorde opvatting dat ‘wetenschap ook maar een mening is’.

Ieder zijn eigen waarheid

Als dat de dominante gedachte wordt, raken we niet alleen de basis kwijt voor gefundeerd beleid, maar ook van de mogelijkheid om met elkaar in gesprek te blijven. Dan krijgt iedereen zijn of haar eigen waarheid en stokt de conversatie. De advisering is nu te veel gemonopoliseerd door virologen en epidemiologen. Dat wordt inmiddels breed erkend. Sociologisch onderzoek verrijkt de advisering met inzichten over sociale ongelijkheid, burgerlijke onvrede en de positie van kennis. Inzichten om het draagvlak voor soms pijnlijke beleidsmaatregelen te vergroten.

Met bovenstaande drie punten zoeken we die conversatie bewust op. Niet om met sociologische verklaringen afwijkend gedrag te vergoelijken. Maar om afwijkend beleid van sociologische inzichten te voorzien. Aangezien Covid-19 niet langer een medisch, maar een maatschappelijk probleem is.

Jan Willem Duyvendak is hoogleraar sociologie, Universiteit van Amsterdam,  oud-voorzitter Nederlandse Sociologische Vereniging (NSV), directeur van NIAS

Pearl Dykstra is hoogleraar sociologie Erasmus Universiteit Rotterdam, voormalig Chief Scientific Advisor Europese Commissie, initiatiefnemer advies ‘Pandemic preparedness and management’.

Godfried Engbersen is hoogleraar sociologie Erasmus Universiteit Rotterdam, voorzitter Nederlandse Sociologische Vereniging (NSV), Lid SER Denktank Coronacrisis en lid van de commissie Depla, VNG-werkgroep over de sociale impact van de coronacrisis

Mark van Ostaijen is bestuurssocioloog en assistant professor Erasmus Universiteit Rotterdam, Managing Director Leiden Delft Erasmus Centre Governance of Migration and Diversity (LDE GMD)

Dit artikel verscheen eerder, op zaterdag 6 februari, in Trouw.

 

Foto: Minister-president Rutte (Flickr Creative Commons)

 

Dit artikel is 4185 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (5)

  1. Sociologie dient vooral een onafhankelijke wetenschap te zijn en niet een dienstmaagd van het politieke openbaar bestuur. Bovengenoemde auteurs zijn allen ‘beleidssociologen’ waaraan Rutte zich niets hoeft aan te trekken.

  2. De sociologie is ontstaan als een noodzakelijke kritiek op de individu. Die laatste moe(s)t worden verteld dat hij niet zo autonoom is als hij zich verbeeldt en dat hij door de groep blijft bepaald. Denk e.g. aan taal.

    De moderne sociologie heeft dat verkeerd begrepen en is in de ‘emancipering’ van de individu aan de groep haar voornaamste taak gaan zien. Hierin lijkt zij vermoedelijk geïnspireerd door K. Marx die (ongeveer) zei dat je de wereld niet langer meer moest begrijpen, maar veranderen; niet onderzoeken, maar schieten. Dit geeft dan wat men tegenwoordig wel de ‘Marxistische sociologie’ noemt.

    Uit een Wetenschap – i.c. de moderne Sociologie – die bestaat om te begrijpen, is een medeplichtige club politieke activisten ontstaan. In ‘riots’ met plunderen en brand ziet zij primair of bij voorkeur emancipatorische activiteiten, in enige orde in eerste instantie fascisme.

    Met deze inzet van de Sociologie heeft deze Wetenschap als geheel geen aanzien geoogst, maar als geen andere Studie een grote reputatie-schade geleden. Bij Jan en Alleman, en niet alleen bij Premier Rutten.

    ADDENDUM. Ik onderscheid de ‘moderne sociologie’ van een genuïne als vertegenwoordigd door personen als Durkheim, Weber, y Gasset, Dumont e.a..

  3. Waar veel sociologen volledig aan voorbijgaan, is het onderzoek naar mechanismen voor gedrag en gedragverandering. Als sociologen niet snel tot inkeer komen dan zijn zij over 10/15 jaar hun invloed op politieke en maatschappelijke processen kwijtgeraakt aan wiskundigen die met hun algoritmen met steeds hogere zekerheid analyses maken en hogere oplossingszekerheid kunnen bieden.
    In de medische wereld domineren algoritmen meer en meer de diagnostiek. Wiskundigen zijn in opleiding om medisch specialist te worden.

    Sociologen negeren dat alle massaprocessen met wiskundige technieken in kaart te brengen zijn. Dus ook het gedrag van massa’s.

    Ik schreef net een commentaar over risico perceptie bij: ‘Waarom hoger opgeleide ouders sceptisch zijn over vaccinaties’. Dat commentaar past hier ook wel. Ik voeg het toe. Ik beveel sociologen het boek van Jared Diamond ‘De wereld tot gisteren; wat we kunnen leren van traditionele samenlevingen’, aan. Ook in die traditionele samenlevingen zijn het de jongere mannen die stennis maken.

    Waar deze studie volledig aan voorbij gaat is risico perceptie. Net zoals andere gedragingen is risico perceptie enerzijds afhankelijk van hetgeen evolutionair als meest waardevol gedrag is vastgelegd en anderzijds de nieuwe interpretaties en inbedding van dat gedrag als gevolg van sterk veranderende omstandigheden. Een extra complicerende factor is de culturele beïnvloeding van gedrag.

    In vrijwel alle landen is de risico perceptie de afgelopen 40/60 jaar sterk veranderd. De landen met de hoogst opgeleide bevolkingen lopen daarin voorop.
    In een gemeenschap die direct of vrij direct afhankelijk is van bepaalde economische activiteiten is de risico perceptie van die activiteiten volstrekt anders dan in een gemeenschap die in het geheel niet afhankelijk is van die activiteiten. Eeuwenlang maakten de boerenbedrijven in Zuid Limburg deel uit van de dorpsgemeenschap. De stank van de mestvaalten en dieren werden voor lief genomen. Daar is een abrupt einde aan gekomen door het invoeren van stankcirkels nadat hoog opgeleide Maastrichtenaren in die dorpen gingen wonen. De nieuwe bewoners waren niet bereid zich naar de lokale mores te voegen. Het stadse woongenot werd aan de boerendorpen opgelegd.

    Hetzelfde patroon is in alle huidige inspraakprocedures te herkennen. Een gemeente neemt in het algemeen belang een initiatief om iets in de openbare ruimte te veranderen. Het maakt niets uit wat dat is, altijd gaan de direct aanwonenden de strijd aan om die verandering tegen te houden. Hun risico perceptie is dat die verandering hun woongenot aantast.

    In de risico perceptie staan de evolutionaire behoeften aan stabiliteit en veiligheid centraal. Van oudsher vult een stamverband die primaire behoeften in. Het individu schikt zich in een rol waarin het groepsbelang bovengeschikt is aan het individuele belang. Het individu vertrouwt op de groepsbescherming.

    Iedere beschavingsgolf, iedere natuurramp die tot sterk veranderende omstandigheden leidt doorbreekt de status quo van het oude veiligheids- en stabiliteitsmechanisme. Oud gedrag is niet meer passend, nieuw gedrag is nodig. Hoe snel dat nieuwe gedrag tot stand komt is, opnieuw, afhankelijk van omstandigheden. Na een grote natuurramp is saamhorigheid, iets doen voor de groep, het dominante gedrag. Na de 2e wereldoorlog was saamhorigheid het dominante gedrag waardoor Europa zich snel herstelde.

    De risico perceptie is dan, niet lullen, maar poetsen. Schouders er onder. Iedereen lijdt. Nu 75 jaar na het einde van die oorlog is de risico perceptie volledig omgeslagen. Er is niet alleen een heel grote economische vrijheid ontstaan; de economische groei heeft welvaart en welzijn gebracht. Maar heeft tevens tot een sterke groei van massamobiliteit en massacommunicatie geleid. Moderne mobiliteit en moderne communicatie heeft tot het einde van wederzijdse afhankelijk in een dorp, wijk, buurt of straat geleid. Het individu hoeft zich niet meer te schikken naar het groepsbelang. Het individu neemt het heft in eigen handen, gaat een eigen weg zonder zich nog iets van een ander of een ander belang aan te trekken.

    Het gevolg is dat in het gevoel van veiligheid en stabiliteit niet meer door de stam/groep/staat wordt voorzien. Iedereen staat er bij een verandering alleen voor. Zolang individuen vertrouwen in de personen hebben die de leiding bekleden, herstelt het gevoel van veiligheid en stabiliteit. Dat is gemakkelijk in een samenleving die relatief makkelijk te begrijpen is. In een samenleving waarin tastbaar is, dat risico’s afnemen, dat welvaart en welzijn toenemen.

    Die samenleving bestaat niet meer. De risico’s zijn heel erg sterk afgenomen, we hebben meer welvaart en welzijn, we worden ouder, dan ooit tevoren, maar de gevoelens van onveiligheid en gebrek aan stabiliteit nemen ook sterk toe. Dat is een anomalie. Die ontwikkelingen staan haaks op elkaar. Viruswaanzin laat zien in welk een spagaat onze samenleving zich bevindt.

    Dat heeft de dansleraar niet zelf bedacht. Hij doet wat hem al 40 jaar massaal wordt voorgedaan. Niet het verminderen van risico’s is het doel, nee het volledig uitbannen van risico’s is de mantra.

    In 1950 was de gemiddelde Nederlander 61,2 jaar oud bij overlijden. In 2019 is dat gestegen tot 78,5 jaar. De gemiddelde leeftijd bij overlijden is in 70 jaar met 28,3% toegenomen. Een enorme prestatie. Maar in de debatten domineert ‘vooroverlijden’ het gesprek. Als het te vroeg overlijden niet aan fijnstof ligt, dan ligt het aan de luchtkwaliteit in het algemeen, of het ligt aan allerlei moleculen in het voedsel, of het ligt aan het welzijn van onze hersenen (hebt u al een Ommetje gemaakt?). Het nul risico leven domineert al ons maatschappelijk denken en handelen.

    Geen wonder dat niemand zich meer veilig voelt. Dat veiligheidsgevoel wordt al 40/60 jaar door Jan en alleman ter discussie gesteld.

  4. Vanuit wiskundige algoritmes kun je nog geen gewenste gedragsverandering bewerkstelligen.
    Wellicht interessant voor wetenschappelijke (sociologische) analyses.
    Probleem bij veel sociologische studies is haar gebrek aan toepasbaarheid en daarmee ook de beperkte mogelijkheid invloed uit te oefenen op politieke en maatschappelijke processen.
    Een roep van sociologen voor meer aandacht voor de wetenschap van de sociologie bevestigt dit probleem.

  5. In zijn overtuigende kritiek op Duyvendaks c.s. ’Rutte heeft de sociologie juist nodig’, refereert Toine Goossens instemmend aan Jared Diamonds boek ‘De wereld tot gisteren; wat we kunnen leren van traditionele samenlevingen’.
    Welnu, sociologen als Weber, Durkheim e.a. hebben Diamonds les allang geleden geleerd en hun studies zijn tot op heden informatief en – dat ook! – boeiend gebleven.

    Restauratie van de moderne Sociologie lijkt nu mogelijk als zij in haar op het Westen georiënteerde studies weer kennis over primitieve – en traditionele samenlevingen betrekt. Geen ontwikkelingssociologie dus. Om de gedachten te bepalen denk ik aan nuttige studies op het terrein van (aan)verwantschap en sociale structuur (India). Met betrekking tot het laatste onderwerp ben ik zo vrij de boeken van de Franse sociaal-antropoloog Louis Dumont aan te bevelen: 1. Homo Hierarchicus (1966; 1970), 2. Homo Aequalis (1976).

    In verband met de Nederlandse Massa Immigratie is samenwerking van de Sociologie met de niet te gemoderniseerde culturele antropologie geboden.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.