Samenlevingsopbouw onder druk: continuïteit vraagt om rebellie

Samenlevingsopbouw is broodnodig in tijden van individualisering, maatschappelijke tegenstellingen en vereenzaming. Maar samenlevingsopbouw staat onder druk: er is te weinig continuïteit op beleidsmatig, organisatorisch en relationeel niveau. Hoe uit deze impasse te komen? Onderzoeker Neeltje Spit op zoek naar antwoorden.

Samenlevingsopbouw: het lijkt in deze tijd contra-intuïtief en achterhaald. Het staat immers haaks op het huidige beeld van de mens wiens eigen verantwoordelijkheid en persoonlijke ontwikkeling centraal staan. Maar je thuis voelen in je buurt, verbonden zijn aan een groep of een gemeenschap, of zelfs hulp vragen aan mensen binnen een gemeenschap, is allesbehalve een vanzelfsprekendheid (Bredewold 2014; Linders 2010; Spierts 2014).

Samenlevingsopbouw kan een remedie vormen tegen de vervreemding die veel mensen ervaren (Van der Lans 2020) en is nodig omdat ‘samenleven niet vanzelf gaat’. Mensen die oordeelvrij en onpartijdig naast je staan, die je aan die contacten helpen, zijn − als je geluk hebt − een buurman, een vriend of een trouwe vrijwilliger. Heb je dat geluk niet, dan kun je sinds de jaren vijftig een beroep doen op het opbouwwerk, een van de vormen van institutionele en professionele bemoeienis met samenlevingsopbouw (Hofman 2020; Spierts & Van der Sterren 2000). Maar ook tal van andere formele en informele spelers, onder wie sociaal ondernemers, actieve inwoners en gebiedscoördinatoren van de gemeente, werken hieraan (Duyvendak 1997; Engbersen e.a. 2022).

Samenlevingsopbouw kan echter niet alleen worden overgelaten aan – actieve – inwoners zelf. Zo wijst de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) op het belang van beroepskrachten die ervoor zorgen dat wijkbewoners optimaal bijdragen aan het bouwen van een publieke infrastructuur (WRR 2020).

Samenlevingsopbouw vraagt lange adem

Samenlevingsopbouw is van nature een langetermijnproces. Het vraagt een lange adem en langdurig present zijn in buurten en wijken om als professionele samenlevingsopbouwer goed contact en vertrouwen te krijgen. Van daaruit ontstaat een samenwerking om kansen te zoeken en te vinden, waarmee mensen hun leven en leefomgeving kunnen verbeteren. Om eraan bij te dragen dat relaties tussen gemeenschapsleden opgebouwd worden en blijven voortbestaan. En om capaciteiten van gemeenschappen te zien en te benutten, zodat zij hun eigen ontwikkeling ter hand nemen (Ife 2002).

Maar het duurzaam werken aan samenlevingsopbouw staat, evenals andere sociaalwerk-soorten, onder druk. Dit komt omdat op beleidsmatig, organisatorisch en relationeel niveau continuïteit in het sociaal werk te wensen overlaat (Engbersen e.a. 2022; Naert e.a. 2017; Spit e.a. 2020).

Het is een opgave om als professionele samenlevingsopbouwer niet te vervallen in een calimero-complex

Op beleidsmatig vlak is er een gebrek aan rust, geduld en rolvastheid, wat tot uiting komt in talloze vernieuwingsprogramma’s, desastreuze inkooptrajecten en bezuinigingsrondes. Daardoor wordt het (in toenemende mate) complexe werk door evenveel of minder professionals uitgevoerd.

Op organisatorisch terrein zie je een substantiële uitval van sociaal werkers door hoge werkdruk, weinig erkenning, een gebrek aan doorgroeimogelijkheden en weinig steun uit de organisatie (Hoijtink 2022).

Aangekomen in de wijk, bij de bewoners, zien we op relationeel niveau dat door de wisselingen van personeel, een korte looptijd van voorzieningen en vluchtigheid van initiatieven, het opbouwen van duurzame relaties en een vertrouwensband wordt bemoeilijkt (Engbersen e.a. 2022).

Niet serieus genomen

Deze discontinuïteit werkt door in hoe professionals het vak beleven en uitdragen, wat discontinuïteit weer kan versterken. Met aanbestedingen die je overkomen, wetenschappers die data van je willen en weer snel vertrekken, politici die om de vier jaar wisselen en daarmee beleid en invloed die niet verder reiken dan het buurthuis.

Het is een opgave om als professionele samenlevingsopbouwer niet te vervallen in een calimero-complex, in een gevoel van tekortgedaan of niet serieus genomen worden. Weinig ruimte innemen, zich terugtrekken en stil verzet, zijn manieren voor professionals om hiermee om te gaan (Hoijtink 2018). Dat calimero-gevoel gaat eveneens vaak gepaard met gevoelens van frustratie of cynisme, zoals ik zelf gedurende elf jaar opbouwwerk regelmatig heb ervaren. Hoe uit die vicieuze cirkel te komen en die houding en gevoelens om te zetten in een constructieve opstelling, om zo te bouwen aan een sterkere beroepsgroep en continuïteit in samenlevingsopbouw?

Reflectieve rebellie

In gesprekken die ik vorig jaar had met mensen die werken in de samenlevingsopbouw, kwam ik uit bij illustratieve voorbeelden van twee duo’s. Deze bevindingen sluiten aan bij wetenschappelijk onderzoek. Ik vroeg de beginnende sociaal makelaars Nadja van Kessel en Justin van Riel uit Utrecht hoe zij (dis)continuïteit in hun werk ervaren (Van Riel is sinds kort volledig in dienst als docent en onderzoeker aan de Hogeschool Utrecht). Dezelfde vraag legde ik voor aan de ervaren opbouwwerker Johan Janssens en sociaal onderzoeker Anne van Veenen uit Rotterdam. Zij zijn gepokt en gemazeld in de jaren tachtig van stedelijke herinrichting en met bewonersorganisaties aan het roer, met een kritische houding ten opzichte van de systeemwereld en een doorleefde visie op de maatschappij. Janssens is opbouwwerker en is sinds begin jaren negentig de drijvende kracht geweest achter het Opzoomeren in Rotterdam. Van Veenen is oud-directeur van Instituut Opbouwwerk Rotterdam.

De kijk van de twee duo’s op de mogelijkheden om in de huidige tijd aan samenlevingsopbouw te werken, is op het eerste oog tegengesteld. Tegen de verwachting in blijkt dit tot een mogelijk nieuwe modus operandi te leiden, die ik bestempel als ‘reflectieve rebellie’.

‘Samenlevingsopbouw is meer iets wat mensen in hun vrije tijd stiekem doen’

Eerst de reflectie. In het gesprek met het eerste tweetal krijgen het reflecteren op zichzelf en de aandacht voor de eigen persoonlijke ontwikkeling de nadruk. Van Kessel: ‘Dit is een vak waarbij het heel belangrijk is dat je jezelf kent, dus dat jij weet wat voor mens je bent en hoe je in elkaar steekt. Ik ben constant bezig met: hoe sta ik in mijn werk, hoe kom ik over, wat voor effect heeft het op collega’s, wat voor effect heeft het op bewoners? Die aandacht is cruciaal om continu te toetsen hoe je verbinding is met iedereen die langskomt.’

Daarnaast reflecteert het duo op de manier waarop er wordt gecommuniceerd en de verbinding tot stand komt. Socioloog Paul Lichterman (2005) spreekt in dit kader van ‘sociale reflexiviteit’, vanuit de gedachte dat reflectief spreken over verbindingen belangrijk is om verbindingen te creëren. Van Riel: ‘Om het werk te versterken, zou het heel goed zijn om elkaar kritische vragen te stellen, een critical friend naar elkaar te zijn. Elkaar kritisch bevragen met het doel elkaars werk en de samenwerking vooruit te helpen. Niet vanuit controle, maar vanuit vertrouwen en interesse.’

Instrumenteel denken en vermarkting

Het door de wol geverfde duo Van Veenen en Janssens is kritisch op de ontwikkelingen binnen samenlevingsopbouw en op het Rotterdamse beleid, waar instrumenteel denken, targets en vermarkting vooropstaan. Doordat niet het collectief centraal staat, maar het individu, worden structurele problemen niet effectief aangepakt.

Janssens: ‘De laatste jaren gaat het uitstekend met continuïteit: opbouwwerk of samenlevingsopbouw bestaat al een kleine tien jaar “continu” niet meer, in ieder geval niet in Rotterdam. Alles wat met samenlevingsopbouw te maken had, is overgegaan naar werken aan individuele problematiek. Sociaal werk is hulpverlening geworden, het gaat vooral om het reduceren van problemen. Samenlevingsopbouw is meer iets wat mensen in hun vrije tijd stiekem doen, maar het is geen beleid dat beoogd wordt.’

Zonder rebellie is reflectie vrij zinloos. Dit hoeft niet groots en meeslepend te zijn

In deze kritische houding klinkt ook een historisch bewustzijn en een sterke visie op de maatschappij door. Dit strookt met het idee dat professionals die in staat zijn het grote plaatje te zien, in staat zijn verbindingen te leggen (Eliasoph 2013). Daarnaast is er te weinig tegengas.

Van Veenen betoogt: ‘In het sociaal domein is een gat gevallen. Het ontbreekt aan opbouwwerkondersteuning van gezamenlijke initiatieven van bewoners, het creëren van ontmoetingsplaatsen, het organiseren van verbindingen tussen verschillende groepen en collectieve belangenbehartiging. Er bestaat anno 2022 grote behoefte aan opbouwwerk dat werkt van onderop, vanuit een onafhankelijke positie. Deze samenlevingsopbouw kent in Rotterdam een rijke geschiedenis, die is gedocumenteerd op de website opbouwwerkinrotterdam.nl. Met het oprukken van de markt in zorg en wonen is dit opbouwwerk verdwenen. Dit is een verzwakking van de democratie en van het broodnodige spel en tegenspel met instanties waarvan mensen afhankelijk zijn.’

Je stem verheffen

De verschillende gezichtspunten van beide duo’s vormen voor mij het recept voor reflectieve rebellie. Om invloed uit te oefenen op de bewegingen die discontinuïteit in samenlevingsopbouw veroorzaken, is reflectie nodig − wat ook stilstaan betekent, om te kijken naar je eigen houding en handelen in relatie tot anderen, zoals Van Kessel en Van Riel ons leren. In verbinding speel je het spelletje mee. Maar ook om maatschappelijke structuren te doorgronden en woorden te vinden waarom je iets doet en waartoe, in lijn met Van Veenen en Janssens.

Zonder rebellie is reflectie vrij zinloos. Dit hoeft niet groots en meeslepend te zijn. Je stem verheffen in dit artikel, iemand aanspreken op betrekkingsniveau, bestaand beleid bevragen; het zijn al stappen. Dit kost tijd en aandacht, dus de ruimte hiervoor nemen − zo nodig opeisen − is nodig, opdat professionals en inwoners als ‘hervormingsgezinde vernieuwers’ (Dzur 2019) beetje bij beetje veranderingen kunnen doorvoeren, binnen en buiten instituties.

Neeltje Spit is voormalig opbouwwerker. Ze doet onderzoek bij het lectoraat Sociale Veerkracht aan de Fontys Hogeschool Sociale Studies. Ze geeft les aan sociaal werkers in de minor Community Development. Met dank aan lector Mariël van Pelt en buurtwerker Gerard Beffers voor hun bijdrage aan de totstandkoming van dit stuk.

  

Foto: krakenimages via Unsplash.com