Werk en de toekomstige arbeidsmarkt

Het vaste contract kan nog lang niet in de prullenbak

Gaat technologie ons werk helemaal veranderen? Hoe zit het met het evenwicht tussen vaste en flexibele banen? En waar komen al die burn-outs vandaan? We vroegen het Sociologenpanel zich te buigen over (de toekomst van) werk. ‘Sociologen moeten tegenwicht bieden aan de economische visie op de arbeidsmarkt.’

HET SOCIOLOGENPANEL

Sociologen hebben een brede maatschappelijke kennis, maar zijn niet altijd even prominent in het maatschappelijk debat. Hoe bezien Nederlandse sociologen actuele maatschappelijke kwesties? Dat is het idee achter het Sociologenpanel, een initiatief van de Nederlandse Sociologische Vereniging en Sociale Vraagstukken. Het panel bestaat uit 48 sociale wetenschappers van de acht Nederlandse universitaire sociologieafdelingen en het Sociaal en Cultureel Planbureau. De panelleden worden met enige regelmaat aan de hand van een aantal stellingen ondervraagd over een brandend vraagstuk.

Voor deze aflevering over ‘werk en de toekomstige arbeidsmarkt’ reageerde de helft van de panelleden op de stellingen: 24 van de 48. Uit toelichtingen van panelleden die dit maal besloten niet deel te nemen, blijkt dat sociologen soms worstelen met publieke uitingen over onderwerpen waar ze zelf geen onderzoek naar hebben gedaan. Ook vinden sommigen het lastig dat stellingen een normatieve of ideologische zeggingskracht hebben.

Vast contract als bindmiddel

De eerste stelling betreft een kwestie die in het publieke debat en de beeldvorming nogal prominent is: flexibilisering. ‘Een vast contract is niet meer van deze tijd’, poneerden we enigszins provocerend. Maar de sociologen uit ons panel lieten zich niet uit de tent lokken. In grote meerderheid verwierpen ze de stelling.

Stelling 1: Een vast contract is niet meer van deze tijd.

‘Een vast contract kan prima en biedt werknemers zekerheid, wat hun arbeidsgeluk en productiviteit zal verhogen’, aldus Thijs Bol (UvA). ‘Is een vast contract potentieel niet een heel sterk 'bindmiddel' in tijden van grote tekorten op de arbeidsmarkt?’ vraagt organisatiesocioloog Liesbet Lheyse (RUG) zich retorisch af.

Toch zijn er kanttekeningen. Want misschien klopt het dominante beeld van voortschrijdende flexibilisering wel niet. ‘Deze stelling is voor meerdere interpretaties vatbaar’, licht hoogleraar Rafael Wittek (RuG) toe. ‘Als uitspraak over een empirisch feit klopt ze niet, er worden nog steeds veel vaste contracten gesloten. Als politiek-normatieve uitspraak ("past niet meer, is niet meer functioneel") slaat ze de plank mis, gezien de vele nadelen van het alternatief.’ Ook Cok Vrooman (SCP en Universiteit Utrecht) stelt: ‘Een groot deel van de werkenden valt nog onder het vaste contract; en de groep die expliciet aangeeft er geen behoefte aan te hebben is beperkt en betreft relatief kansrijke mensen.’

Robots en algoritmen

Dan de vraag of de arbeidsmarkt daadwerkelijk zo verandert. Een lastige kwestie, want ook sociologen hebben geen glazen bol. ‘De arbeidsmarkt zal over 15 jaar meer lijken op de huidige arbeidsmarkt dan op de meeste voorspellingen van de arbeidsmarkt over 15 jaar’, legden we het panel voor. En dat worstelde daarmee. Want wordt er dan precies voorspeld?

Stelling 2: De arbeidsmarkt zal over 15 jaar meer lijken op de huidige arbeidsmarkt dan op de meeste voorspellingen van de arbeidsmarkt over 15 jaar.

Veel panelleden hielden zich daarom op de vlakte. Toch lijken de sociologen in meerderheid te denken dat niet alles anders wordt. Mariska van der Horst (VU) vat dat sentiment samen. ‘De neiging is om te focussen op wat anders is ten opzichte van vroeger of zal zijn in de toekomst en dat kan de verwachting scheppen dat alles verandert of anders zal zijn. Op punten zal de arbeidsmarkt veranderen, maar er zal ook meer hetzelfde blijven dan weleens verwacht wordt denk ik.’

Wat wel een twistpunt is, is de rol van technologische ontwikkelingen. ‘De invloed van de technologische ontwikkeling op het werk van de toekomst wordt zwaar overschat’, stelden we. Het is de stelling die voor de meeste verdeeldheid zorgde.

Stelling 3: De invloed van de technologische ontwikkeling op het werk van de toekomst wordt zwaar overschat.

‘Lange tijd gingen er niet alleen banen verloren maar werden er ook banen gecreëerd door de technologie. Maar dat lijkt me geen garantie voor de toekomst. Ik verwacht dat vroeg of laat de banen op zullen zijn’, voorziet René Veenstra (RUG). ‘Ik denk dat de gevolgen van technologische ontwikkeling vooral in sommige beroepen en sectoren heel sterk zullen zijn, maar in vele nauwelijks’, stelt Ellen Verbakel (Radboud Universiteit Nijmegen) daar tegenover.

En wat is ‘zwaar overschat?’ vraagt haar collega Jochem Tolsma zich af. ‘De rol van robots en kunstmatige intelligentie binnen de arbeidsmarkt is momenteel nog minimaal. Tegelijkertijd is de weerstand aan het groeien. De beloftes bijvoorbeeld van robots in de zorg en algoritmes binnen de politie worden nog niet waargemaakt.’

Badend in het zweet

En hoe zit het met de vermeende veranderende betekenis van werk? Zoeken jongeren in een baan meer zingeving dan materiële zekerheid bijvoorbeeld? Meer vrijheid dan vastigheid? ‘Dat jongere generaties iets heel anders van (hun) werk verwachten dan oudere generaties is een veronderstelling die niet op feiten is gebaseerd’, stelden we.

Stelling 4: Dat jongere generaties iets heel anders van (hun) werk verwachten dan oudere generaties is een veronderstelling die niet op feiten is gebaseerd.

De meningen zijn verdeeld. ‘De jongere generatie verwacht meer en tegelijk minder - meer uitdaging, afwisseling en persoonlijke betekenis maar naast werk vinden zij veel andere dingen in hun leven belangrijk en daarmee verwachten ze minder en verplichten zich wellicht ook minder’, denkt hoogleraar Bettina Bock (Wageningen Universiteit).

Toch denkt het panel niet in meerderheid dat de meest wezenlijke zaken voor jongeren nu zoveel anders zijn. Ook voor hen doet bijvoorbeeld financiële zekerheid ertoe. ‘Iedere generatie betreedt dromend de arbeidsmarkt om halverwege gillend en badend in het zweet te ontwaken’, stelt Jacob Dijkstra (RUG). ‘Na een glaasje water gaat het vaak wel weer en treedt er bij sommigen verzuring op, terwijl anderen ontnuchterd maar voorzichtig optimistisch voortgaan.’

Toch zijn berichten met koppen als ‘Eén op de vijf jonge artsen kampt met klachten van burn-out’ aan de orde van de dag. ‘De toename van burn-out komt niet door het werk, maar door de hoge eisen in de samenleving’, legden we het panel voor.

Stelling 5: De toename van burn-out komt niet door het werk, maar door de hoge eisen in de samenleving.

Veel panelleden wijzen erop dat de hoge eisen in samenleving doorwerken in werk. ‘Beter gezegd de toename van burnout-klachten komt door én, én, én’, stelt Tanja van de Lippe. ‘We moeten zoveel, op het werk, thuis en in onze vrije tijd, en technologie maakt dat we altijd kunnen aanstaan. Let wel, het gaat hier meer over hoger opgeleiden dan lager opgeleiden.’ Niels Spierings spreekt van een ‘valse tegenstelling’: ‘De hoge eisen in de samenleving vertalen zich door in het werk en in de werk-privé-balans.’

Nauwelijks rond kunnen komen

Dan de sociale zekerheid. Wat moeten we aan met mensen die niet werken – of niet kunnen werken? Alle goede bedoelingen ten spijt is de Participatiewet voor deze groep grandioos mislukt, evalueerde het Sociaal en Cultureel Planbureau recent. Moeten we er ons dan bij neerleggen dat het streven naar volledige werkgelegenheid een illusie is? ‘We komen nooit onder de 1 miljoen mensen met een uitkering’, stelden we.

Stelling 6: We komen nooit onder de 1 miljoen mensen met een uitkering.

Hier speelde een conceptuele kwestie ons parten, want welke uitkeringen werden hier precies bedoeld, riposteerde het panel terecht (wie anders dan bedoeld was de AOW meerekent, komt op vijf miljoen mensen uit). We kunnen en zullen dan ook niet te veel waarde hechten aan de antwoorden.

‘In principe kan alles, maar daarvoor moet de politiek de keuze maken heel veel in deze groep te investeren (en bijvoorbeeld bereid zijn banen voor hen te scheppen)’, aldus Ellen Verbakel. En René Veenstra: ‘Economisch gezien doet Nederland het goed. Dat een deel (tijdelijk) geen werk heeft of arbeidsongeschikt is, hoort erbij. Grotere zorgen heb ik over de vele zzp’ers die nauwelijks rond kunnen komen en niet sparen voor een pensioen.’

Meer specifiek was een volgende stelling: ‘Niet de bijstand maar een basisbaan moet het sluitstuk worden van de sociale zekerheid.’

Stelling 7: Niet de bijstand maar een basisbaan moet het sluitstuk worden van de sociale zekerheid.

Sociologen begeven zich liever niet op (glad) ideologisch ijs, leerden we (zie ook de Verantwoording hierboven). ‘Deze stelling is niet wetenschappelijk, maar politiek’, merkt Niels Spierings (Radboud Universiteit Nijmegen) op. ‘Hoe dan ook biedt een basisbaan ook niet per definitie een garantie op sociale zekerheid. Dat hangt onder andere af van het inkomen en de sociale en persoonlijke baten van een baan of uitkering. Sociale zekerheid zit uiteindelijk in zelfredzaamheid, sociale ondersteuning, en ontplooiing.’

Er zal altijd behoefte zijn aan een vangnet dat niet gekoppeld is aan werk, denkt Rafael Wittek. En Linda van de Kamp (UvA) stelt: ‘Mensen in de bijstand die het kunnen, willen meestal graag werken: in die zin, ja, mee eens. Maar de vraag is wel wat die basisbaan inhoudt: moeten ze dan alles accepteren dat wordt aangeboden ook als het niet bij ze past? In hoeverre wordt er specifiek naar elke situatie gekeken?’

Tot slot vroegen we ons af of sociologen naar eigen zeggen wel de juiste focus hebben in hun onderzoek. Veel ontwikkelingen in de sociale zekerheid spelen zich zeker sinds de diverse decentralisaties immers af op lokaal niveau. Vandaar de stelling: ‘Sociologen kijken vaak te veel naar macro-ontwikkelingen op de arbeidsmarkt; ze zouden meer moeten bijdragen aan (de verspreiding van) kennis over kleinschalige arbeidsparticipatie-initiatieven.’

Stelling 8: Sociologen kijken vaak te veel naar macro-ontwikkelingen op de arbeidsmarkt; ze zouden meer moeten bijdragen aan (de verspreiding van) kennis over kleinschalige arbeidsparticipatie-initiatieven.

Dit laat het panel zich niet aanleunen. Sociologen hebben tegenwoordig juist steeds meer aandacht voor evaluatiestudies, stelt Jochem Tolsma. ‘Zie bijvoorbeeld het programma van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid “Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt”. Pilots van gemeenten binnen dit programma worden onder anderen door sociologen geëvalueerd.’

Zulke kleinschalige initiatieven zijn vaak niet evidence based of generaliseerbaar, vult Cok Vrooman aan. ‘Sociologen zouden de macrobenadering niet moeten veronachtzamen, maar tegenwicht moeten bieden aan de economische visie op de arbeidsmarkt.’

Dit artikel is 5719 keer bekeken.

Ook door het Sociologenpanel behandeld

Reageer

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.