Veiligheid en huizen herstellen zijn belangrijk, maar hoe verder met het Gronings landschap?

Aardbevingen door aardgaswinning bedreigen het cultuurlandschap in Groningen. Vooral het oude veenontginningslandschap van Duurswold en het fraaie wierdenlandschap van het Hoogeland hebben hieronder te leiden. Om verder onheil te voorkomen, moeten burgers en wetenschap de handen ineenslaan.

Ruim een halve eeuw geleden (1959) werd een enorme gasbel aangeboord bij het plaatsje Kolham, in de gemeente Slochteren. Vanaf die tijd heeft de exploitant, de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), de gaskraan ruim opengezet.

Doordat de NAM het gas jarenlang in snel tempo uit de bodem heeft gehaald, is de druk in het gasveld aanzienlijk gedaald. De lagere druk leidt tot hoge spanning in de bodem en veroorzaakt geregeld bevingen die grote schade aan huizen en gebouwen aanrichten. Het herstel van die schade wordt door bestuurders een operatie genoemd ‘vergelijkbaar met de Deltawerken, maar dan in bewoond gebied, vol cultuurhistorisch erfgoed.’

Betrokkenheid met Gronings landschap niet vanzelfsprekend

Dat de huurders en eigenaren van woningen in het aardbevingsgebied herstel van de schade eisen, is begrijpelijk. Logisch ook want waarom zouden zij met de lasten moeten worden opgescheept van de gaswinning die de rest van Nederland zo veel profijt heeft bezorgd?

Natuurlijk behoort de veiligheid en het herstel van de schade aan huizen en gebouwen in het door aardbevingen getroffen gebied - een direct gevolg van de gasexploitatie - voorop te staan. Maar welke maatregelen nemen de NAM en de overheid om het cultuurlandschap te beschermen? Is er überhaupt een beleid dat rekening houdt met de economische, existentiële, esthetische, ecologische, ethische en educatieve waarden van Duurswold en het Hoogeland, de landschappen waarin de gaswinning plaatsvindt? En hoe zit het eigenlijk met de betrokkenheid van de Groningers zelf bij de bescherming van hun cultuurhistorisch erfgoed?

Van boekweit tot aardgas

In heel Noord-Nederland - de provincies Drenthe, Friesland en Groningen - zijn dertig verschillende landschappen te onderscheiden, ieder met een eigen, vaak diepgewortelde identiteit. Duurswold is een van die dertig landschappen. Eeuwenlang een arm en achtergebleven gebied waar keuterboeren op hun smalle akkers, weilanden en hooilanden, omringd door houtsingels, vooral boekweit verbouwden en hun vee lieten grazen.

Met de komst van poldermolens om de waterstand te verlagen, kwam de streek vanaf 1770 economisch langzaam tot ontwikkeling. Door de lagere waterstand én de bemesting met respectievelijk afgegraven wierdegrond, uit Chili geïmporteerde scalpeter, kalkhoudende woelklei en kunstmest veranderden de tot dan karige hooilanden geleidelijk in vruchtbare roggevelden en aardappelakkers. Boerderijen van het Oldambtster type die nu nog in het gebied te vinden zijn, vormen de stille getuigen van de toenmalige vooruitgang.

Ook ruilverkaveling heeft sporen nagelaten

Ook de ruilverkavelingen in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw hebben de economie van het gebied een stevige impuls gegeven. De sporen van die vaak grootschalige herschikking van gronden hebben overal in het landschap sporen achtergelaten. Verspreid liggende akkers en weiden zijn bijeengevoegd, talloze nieuwe wegen en watergangen aangelegd, bospercelen aangeplant en natuurgebieden ingericht. Dit alles gebeurde zonder rekening te houden met historische gegroeide structuren.

Vooral de aanleg van populierenbossen heeft de vroegere openheid van het Groningse landschap – vooral rond Harkstede, Steendam en Overschild - sterk aangetast. Zonder enige overdrijving kan worden gezegd dat de ruilverkavelingen de esthetische, ethische en ecologische waarde van het landschap sterk hebben verminderd.

Structurele landschapsbescherming ontbreekt

Ook verder terug in het verleden is in Groningen, omwille van economisch gewin, onzorgvuldig met de erfenis van voorgaande generaties omgesprongen. In de 19de eeuw bijvoorbeeld werden de wierden van het Hoogeland - heuvels door bewoners opgeworpen om droge voeten te houden - massaal afgegraven. De afgegraven grond werd indertijd gebruikt om de kwaliteit van zandige akker- en weidegronden te verbeteren. Zowel de verlaging van de waterstand door bemaling als de afgravingen van de wierden en de grootschalige ruilverkavelingen maakten een fors inbreuk op het bestaande landschap, en ging ten koste van honderden jaren oude boerderijen, gebouwen, waterwegen en dijken.

Hoewel duurzaam beheer van het landschap nu wel hoog op de politieke en bestuurlijke agenda’s staat, ontbreekt er nog altijd een structureel beleid om dat beheer daadwerkelijk handen en voeten te geven. Zeker, plannen tot drastische ingrepen in een landschap zonder uitvoerig onderzoek en consultatie van alle betrokkenen maken thans weinig kans meer.

Sluipenderwijs gebeurt er echter nog van alles. Vooral de winning van aardgas blijft, zoals gezegd, niet zonder gevolgen. Prachtige, monumentale panden staan op instorten, en zullen dat ook daadwerkelijk doen als er niet snel ingegrepen wordt. De bewoners van het gebied hebben er weinig vertrouwen dat de NAM en de overheid het dreigende gevaar voldoende erkennen en de juiste maatregelen zullen nemen om het gevaar af te wenden.

Zonder enige twijfel vormen de waardevolle cultuurlandschappen in het aardbevingsgebied één van de sleutels voor de toekomstige ontwikkeling van dit gebied. Wanneer ooit de gaswinning is gestopt, de schade is vergoed en gerepareerd, dan zal met nieuw elan een streek te worden opgebouwd die voor alle bewoners een goede leefomgeving biedt vol rust, ruimte én landschappelijke kwaliteit. Ook in toeristisch opzicht kan het aardbevingsgebied in de toekomst wel eens een onverwacht belangrijke economische drager worden.

Landschapsbeheer als burgerinitiatief?

Landschapsbeheer was lange tijd een taak van boeren. Niet dat zij van iemand daartoe opdracht kregen, ze deden het er gewoon bij. Uit welbegrepen eigenbelang overigens, ze hadden er bijvoorbeeld baat bij om houtwallen aan te leggen en onderhouden. Dat leverde immers hout op voor gereedschap en brandstof. Vanuit datzelfde eigenbelang beheerden boeren gezamenlijk bossen, wegen, waterlopen en woeste gronden.

Door modernisering en intensivering van de landbouw zijn boeren zich in de loop der jaren steeds meer gaan focussen op hun agrarische activiteiten en kwam het beheer van het landschap in de verdrukking. Vooral in gebieden met bijzondere natuurwaarden namen grote, terrein beherende organisaties het beheer van de boeren over. En nu, binnen het dogma van de participatiesamenleving, vindt de politiek dat de burger aan zet is. Maar kunnen burgers dat wel, zijn zij gezamenlijk in staat om landschappen te beheren en te beschermen?

Samenwerken moet, maar is niet vanzelfsprekend

De Amerikaanse politicoloog Elinor Ostrom is dé wetenschappelijke autoriteit als het gaat over het duurzame beheer van gemeenschappelijke hulpbronnen. Ostrom zegt dat mensen heel goed in staat zijn om die hulpbronnen zelf te beheren, zonder hiërarchische interventie, zolang ze maar de juiste beheersinstrumenten gebruiken. In Groningen is dat echter niet zo vanzelfsprekend. Nog niet zo lang geleden waren de gemeenschappen in deze noordelijke provincie van ons land sterk hiërarchisch opgebouwd, ofwel de landarbeiders wikten maar de herenboeren beschikten. Die historische erfenis bemoeilijkt de samenwerking tussen groepen nog steeds, ook als het gaat om het beschermen van het landschap.

Daarnaast is er in de noordelijke provincies, in Drenthe en Friesland wellicht meer dan in Groningen, vaak sprake van een belangentegenstelling tussen de import-bewoners, voornamelijk uit de Randstad weggetrokken grote stadbewoners, en autochtone bewoners. Gechargeerd: de ‘import’ wil het landschap laten zoals het is - daarom zijn ze ten slotte naar het platteland getrokken - en de oorspronkelijke bevolking wil verandering, vooral als dat werk en inkomen oplevert.

Evident is dat het beheer van het landschap er alleszins bij gebaat is dat beide groepen elkaar ‘vinden’. Onderzoek naar de geschiedenis en actualiteit van de cultuurlandschappen in Noord-Nederland kan daaraan bijdragen. Als wetenschap, overheid en burgers een open dialoog met elkaar weten aan te gaan, kan verdere schade aan het landschap door de gaswinning worden beperkt.

Theo Spek is hoogleraar Landschapsgeschiedenis en hoofd van het Kenniscentrum Landschap aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Foto: Rookuzz.. (Flickr Creative Commons)