Individualiteit en solidariteit gaan prima samen

Veel mensen zijn bang dat toenemende individualisering ten koste gaat van maatschappelijke samenhang en solidariteit. Gronings onderzoek naar identiteitsvorming in kleine groepen toont echter aan dat individualiteit en gemeenschapsgevoel heel goed samen kunnen gaan.

Mensen ontlenen hun identiteit (deels) aan de groep waartoe zij behoren. Deze ‘sociale’ identiteit is wat groepsgedrag, solidariteit, en samenwerking mogelijk maakt. Aangenomen wordt dat mensen een gedeelde sociale identiteit vormen op basis van kenmerken die zij met elkaar gemeenschappelijk hebben en hen tegelijkertijd van anderen onderscheidt, bijvoorbeeld ‘wij’ Nederlanders versus ‘zij’ Duitsers. Hierdoor is het voor individuen die veel van elkaar verschillen lastiger om een gedeelde sociale identiteit te vormen. Wanneer individuen zichzelf als uniek persoon zien, is het immers lastig(-)er om overeenkomsten te zien met anderen.

Identiteit wordt ook bepaald door wat we doen

Ik heb mij in mijn proefschrift gericht op de vraag of sociale identiteitsvorming ook anders kan verlopen en heb hierbij voortgebouwd op het interactieve model van identiteitsvorming in kleine groepen van Postmes, Haslam & Swaab (2005). Dit model suggereert dat wie wij zijn, niet enkel bepaald wordt door wat ‘ons’ anders maakt van ‘hun’ (deductief), maar dat onze identiteit ook (inductief) wordt bepaald door de verschillende leden binnen de groep en hun bijdragen.

Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan een dorpsgemeenschap waarin de bakker, de slager en zelfs de dorpsgek een unieke functie hebben voor het dorp. Ook kun je denken aan een multidisciplinair team, waarbij de kracht van het team juist ligt in de verschillende achtergronden van de teamleden. De vooruitgang van de wetenschappelijke gemeenschap is ten slotte mede afhankelijk van de mate waarin individuele wetenschappers een nieuwe bijdrage leveren.

In heb onderzocht of via het inductieve proces van sociale identiteitsvorming, individualiteit en solidariteit kunnen samen gaan. Om daarover uitsluitsel te krijgen, heb ik, onder andere, proefpersonen in kleine groepjes een eigen teamshirt laten maken. Bij sociale identiteitsvorming op de deductieve manier, gaf ik groepsleden een uniek ontwerp voor hun teamshirt die anders was dan die van andere groepen (zoals je bijvoorbeeld ziet bij shirts van voetbalelftallen). Bij sociale identiteitsvorming op de inductieve manier, lieten we elk groepslid een deel van het teamshirt ontwerpen. Elk groepslid kon dus een eigen bijdrage leveren aan de groep als geheel.

 Voorwaarde gedeelde identiteit: een eigen bijdrage mogen leveren

Niet geheel onverwacht vormen groepsleden die veel op elkaar lijken een sterke gedeelde identiteit. Dat komt doordat hun gelijkheden worden benadrukt door het dragen van een (zelfde) shirt dat anders was dan dat van de andere groepen. In tegenstelling tot wat de traditionele sociale identiteitsbenadering voorspelt, blijken groepsleden die sterk van elkaar verschillen echter ook een sterke gedeelde identiteit te kunnen vormen. Voorwaarde is wel dat ze een eigen bijdrage mogen leveren aan de groep. Ze identificeren zich dan meer met de groep, zien die meer als een eenheid, en zijn meer bereid tot samenwerking. Inductieve processen zijn waar te nemen in vriendengroepen, familie, werkgroepen, maar ook, zij het in mindere mate, in grotere categorieën zoals studenten, Nederlanders, en mannen (vrouwen).

Je kunt jezelf dus beschouwen als uniek persoon en je tegelijkertijd verbonden voelen met een groep. Juist doordat de buurman de stoep veegt en de buurvrouw de planten water geeft, voelen beiden zich uniek en sterk verbonden met de buurt.

Individualiteit kan samengaan met solidariteit

De aanname dat de toenemende individualisering funest is voor de samenhang en solidariteit in de samenleving is algemeen geaccepteerd en wordt vanuit sommige benaderingen binnen de sociale wetenschappen ook ondersteund. Uitgaande van die veronderstelling zou individuele vrijheid en autonomie samengaan met een hogere mate van egoïsme en onwil om het collectieve belang in acht te nemen.

Het onderzoek in mijn proefschrift laat zien dat een genuanceerder perspectief nodig is. Aan de ene kant neemt solidariteit met bepaalde groepen en gemeenschappen (zoals de kerk en het leger) mogelijk af. Het van bovenaf benadrukken van gelijkheden bedreigt immers de individuele vrijheid. Aan de andere kant kunnen individuen hun autonomie en individuele vrijheid gebruiken om samen nieuwe gemeenschappen op te zetten, zoals een gemeenschappelijke tuin, een energiecollectief, of een zelf opgezette crèche. Via deze bottom-up initiatieven, waarin mensen zelf een actieve inbreng hebben, kunnen individualiteit en solidariteit elkaar versterken. Het is van belang dat de overheid de condities faciliteert waardoor burgers zelf actief een bijdrage kunnen leveren. De verrassende conclusie is dat de behoefte aan deze vorm van solidariteit mogelijk wordt versterkt door toenemende individualisering.

Lise Jans is onderzoeker aan de faculteit van Gedrags- en Maatschappijwetenschappen van de Rijks Universiteit Groningen. Zij is op 3 oktober 2013 gepromoveerd op haar onderzoek ‘Reconciling individuality with social solidarity.’