In de provincie en kleinere steden is het goed wonen en leven. Althans, als je van een geordend bestaan houdt. Ook in scholen, kantoren en tal van verenigingen in de grotere steden houden mensen doorgaans rekening met elkaar en zijn de omgangsvormen respectvol. Laten we de alledaagse portie morele paniek in pers en media achterwege, dan zien we een leefbaar en veilig land met veel brave burgers. In veel opzichten hebben Paul Dekker en Josje de Ridder dus gelijk: Nederland doet het helemaal niet zo slecht als veel opiniemakers suggereren.
Kijken we echter naar de omgangsvormen op straat en de publieke ruimte, en speciaal in de grote steden, dan liggen de zaken anders. Daar heerst wel degelijk een sluimerende morele crisis. Voor ik die problematiek bespreek, eerst een aantal cijfers en trendmatige bevindingen.
Onderzoek leert dat burgers hun directe woonomgeving vanaf de jaren negentig aanzienlijk veiliger vinden. Uit de Veiligheidsmonitor – en andere bronnen – blijkt dat de mate waarin Nederlanders slachtoffer worden van criminaliteit al sinds 1993 is afgenomen, en wel in aanzienlijke, soms zelfs zeer aanzienlijke mate. Zo zeggen burgers dat het aantal inbraken in de buurt fors is teruggelopen (in 1993 gaf 30 procent aan dat inbraak vaak voorkomt, in 2005 11 procent). Zowel objectief als subjectief gezien zijn na 1993 aanzienlijke verbeteringen zichtbaar geworden.
Agressie is het werkelijke probleem
Het is daarom merkwaardig dat de grote meerderheid van de Nederlanders in enquêtes aangeeft dat er ‘de laatste tijd veel meer criminaliteit is dan een paar jaar geleden’ en voor strikter handhaven en strenger straffen pleit. Dat zijn dezelfde mensen die zeggen dat het allemaal een stuk veiliger is geworden. Maar dat merkwaardige fenomeen kan wel verklaard worden als we rekening houden met agressie op straat, zo je wil de ‘hufterigheid’. In sommige overlastcategorieën doen zich namelijk geen of nauwelijks verbeteringen voor. ‘Overlast door groepen jongeren’ in de eigen woonbuurt blijft onveranderd hoog. Dat geldt ook voor het aantal slachtoffers van mishandeling en vooral bedreiging. Daarnaast is het aantal vernielingen tot 2007 blijven doorgroeien. Ook het fysieke en verbale geweld tegen de politie en andere publieke beroepsgroepen zoals treinconducteurs en ambulancepersoneel geeft hoge niveaus te zien, veel hoger dan in de jaren zeventig en tachtig.
Kortom, niet de criminaliteit, maar agressie is het werkelijke probleem van de laatste tien jaar. De ‘verhuftering’ – afgemeten aan intimiderende vormen van overlast, vernielingen en geweld tegen beroepgroepen – is over lange termijn bezien aanzienlijk gegroeid. Terwijl de meeste andere vormen van overlast en de vermogenscriminaliteit vanaf de eeuwwisseling flink beginnen te dalen, blijven de niveaus van de drie genoemde categorieën ook de laatste jaren onverminderd hoog. De publieke moraal heeft er waarschijnlijk ernstig onder te lijden.
Geen wonder dat de zorg van de bevolking over ‘waarden en normen’ de laatste veertig jaar flink is gegroeid. Burgers leggen snel een relatie tussen alledaags onfatsoen en ernstige vormen van agressie. Zoals Paul Dekker het enkele jaren terug zelf formuleerde in Onvrede, problemen bij een diagnose: ‘Het begint met elkaar negeren, het eindigt bij geweld – en we weten niet wat we eraan kunnen doen’ ( p. 30).
Uit de publicatie Verdieping Continu Onderzoek Burgerperspectieven 2008 blijkt dat burgers zich vooral ergeren aan agressieve omgangsvormen in de publieke ruimte, waardoor men uit angst voor de eigen veiligheid geen opmerkingen durft te maken over ongepast en strafbaar gedrag. De publieke ruimte wordt door velen als ‘unheimisch’ ervaren, een soort niemandsland waar het recht van de sterkste is gaan gelden. Mensen houden zich liefst afzijdig en passen ervoor om elkaar aan te spreken, laat staan te corrigeren.
Corrigerend optreden kan niet meer
In Nederland is corrigerend aanspreken ‘not done’. De standaard repliek luidt: ‘bemoei je met je eigen zaken’. Hoe is dat te verklaren? Ik meen, met Gabriël van den Brink, dat de assertiviteit in Nederland is doorgeslagen. Voor assertieve Nederlanders – laten we zeggen de ‘progressieve morele meerderheid’ voor wie zelfbepaling een onaantastbaar principe is geworden – is onbelemmerd handelen en spreken de norm geworden. Aan bemoeizucht hebben zij hartgrondig de pest: niemand mag zedenmeester spelen en aan individuele vrijheid mag niet worden getornd. Ageren tegen paternalisme is dan ook een automatisme geworden. Dat anti-paternalisme lijkt meer en meer een strategische inzet te hebben gekregen: het fungeert als a priori bescherming van eigen claims en belangen. Mogelijke kritiek op het eigen gedrag wordt als ontoelaatbare inmenging afgedaan. ‘Dat bepaal ik zelf wel’ is dus een gebod aan anderen om er het zwijgen toe te doen. Dat betekent ook dat het verdacht is geworden je zorgen te maken over asociaal gedrag en verantwoordelijkheid te nemen om dreigende conflicten op een vreedzame manier te beslechten. De brutalen gaan dus vrijuit.
Frank Furedi wijst er terecht op dat met het afwijzen van gezag onze vrijheid in het gedrang komt. Vrijheid en gezag veronderstellen elkaar. Als gezag afkalft doet morele stuurloosheid zijn intrede en vervolgens formele regelgeving. Hoe meer gezag uitholt, hoe onvrijer we worden.
En die onvrijheid rukt op sinds we onze toevlucht nemen tot allerlei reguleringsoffensieven. De roep om repressie, harder optreden, ‘lik op stuk’-beleid en zero tolerance klinkt steeds feller. Het aantal toezichthouders en beveiligers neemt nog altijd toe. De overheid zet in op preventief fouilleren, gebiedsverboden, collectieve winkelontzeggingen en verwijdering van bedelaars. Sociale veiligheid draait voortaan om angstmanagement en geruststelling van burgers.
Dat onthoudt burgers van ervaringen en conflicten die ze zelf zouden kunnen managen. Zij worden ontmoedigd zelf verantwoordelijkheid te nemen. Er is dus iets grondig mis met de publieke moraal in Nederland. En de libertaire vrijstaat Nederland steekt, anders dan Dekker en De Ridder claimen, wel degelijk ongunstiger af vergeleken met de ons omringende landen.
Bas van Stokkom is senioronderzoeker bij het Centrum voor Ethiek aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij is auteur van het boek: 'Wat een hufter! Ergernis, lichtgeraaktheid en maatschappelijke verruwing'.
Literatuur
Dekker Paul, ‘Onvrede: problemen bij een diagnose’, S&D (2008), nr. 10, pp. 23-31
Dijkstra, J.K., en S. Miedema, ‘Geweld in het publieke domein: ongewoon of onvermijdelijk?’, Tijdschrift voor Criminologie, 48 (2006), nr. 1, pp. 3-18
Steenvoorden, E., ‘De publieke stemming in 2008’, in: P. Dekker e.a. (red.), Crisis in aantocht? Sociaal en Cultureel Planbureau (scp), Den Haag 2009, pp. 29-48