INTERVIEW Helft van de Nederlanders zegt nee, maar ‘sleepwet’ moet er toch komen

In het vooralsnog laatste raadgevende referendum stemde een meerderheid van de Nederlandse bevolking tegen de vernieuwde Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. De wet moet desondanks ingevoerd worden, vindt bijzonder hoogleraar Governance of intelligence and security services aan de Universiteit Leiden Paul Abels. ‘Voor de bescherming van onze privacy en veiligheid.’

Donderdag 29 maart was er de definitieve uitslag: ruim 49 procent van 6,7 miljoen kiezers had bij het raadgevend referendum over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) nee gestemd. Meer dan 46 procent stemde ja. Het opkomstpercentage bedroeg ongeveer 51 procent, ruim boven de opkomstdrempel van 30 procent.

Hoogleraar Paul Abels ziet in de nee-stem geen reden om invoering van de WIV uit te stellen, daarvoor bevat de wet naar zijn idee teveel goede elementen. Dat neemt niet weg, zegt hij, dat het kabinet expliciet zou kunnen aangeven op welke punten ze extra waarborgen voor de privacy van burgers wil inbouwen. Die kunnen dan bij de evaluatie over twee jaar met een reparatiewet geformaliseerd worden. Abels: ‘In de tussentijd moeten de diensten en de toezichthouders de angsten en bezwaren nadrukkelijk laten meewegen in hun beslissingen en afwegingen.’

Wordt daarmee het breed gedeelde bezwaar tegen de ‘sleepwet’ ondervangen?

Abels legt uit dat de WIV een hoognodige modernisering is van een uit 2002 stammende wet die in vele opzichten achterhaald is. In de vernieuwde wet zijn de bijzondere bevoegdheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten omschreven en van allerlei randvoorwaarden en beperkingen voorzien. ‘Op sommige punten is er een uitbreiding geregeld van bevoegdheden vanwege de veranderde technische mogelijkheden bij de tegenstanders, die ik zou willen omschrijven als de kwaadwillenden - terroristen, spionnen, vreemde mogendheden, cyberaanvallers - en bij de diensten zelf.’

In het debat was er veel aandacht voor het 'slepen', ofwel de onderzoeksopdracht gerichte interceptie (OOG) en voor de mogelijkheid om via derden te hacken. Ook werd er veelvuldig gewezen op de mogelijkheid tot het aanleggen van een verzameling van DNA-profielen van vermoedelijke kwaadwillenden, op de bewaartermijn van drie jaar voor bulkgegevens en op de uitwisseling van ongeëvalueerde bulk met sommige buitenlandse diensten.

‘Wat de tegenstanders van de wet vaak vergaten te melden, was dat de wetgever tegenover die bevoegdheden zorgt voor uitbreiding van onafhankelijke toezicht door naast de bestaande Commissie van Toezicht ook nog een Toetsingscommissie in te stellen. Deze moet voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden goedkeuring geven. Ook komen er klachtenregelingen en bescherming van bijzondere beroepsgroepen (advocaten, journalisten), waarbij toezicht is vereist van de Haagse rechtbank. Dit conform de aanbeveling van de Commissie Dessens en in lijn met internationale bepalingen en verdragen.’

Wet moet er komen, zij het met enige aanpassing

Ondanks de uitslag van het referendum, moet de wet er komen, vindt Abels. Tegelijkertijd erkent hij dat er verbeteringen mogelijk zijn. Weliswaar niet op het punt van de 'sleepnet', zoals de tegenstanders vinden, maar wel op twee andere punten.

Ten eerste bij het delen van ongeëvalueerde bulkgegevens. In militaire conflictgebieden ziet Abels niet echt een probleem. Dat ligt anders als het gaat over verzamelde informatie over Nederlandse ingezetenen. ‘Hoezeer de wet ook bepaalt dat ontvangende diensten aan vijf zware criteria moeten voldoen qua rechtsstatelijkheid dan nog is het niet verantwoord om dat zo maar te doen. Er moet een extra hindernis of bepaling worden ingebouwd. Ik denk bijvoorbeeld aan een bredere toestemming dan die van de minister alleen.’

Ten tweede zet Abels vraagtekens bij de Geïntegreerde Aanwijzing voor de Veiligheidstaak. Tot voor kort hadden de diensten de wet als leidraad om te bepalen naar welke dreiging zij wel of niet keken. Sinds enige tijd is echter een systeem in gebruik waarbij een selecte groep, ministers en ministeries bepaalt naar welke dreiging de diensten moeten kijken. De methodiek is in de nieuwe wet opgenomen. ‘Nog afgezien van de kennelijke overbodigheid hiervan, het gebeurde ten slotte al, is er het grote risico van politisering van inlichtingen aan verbonden.  Wat mij betreft, zou die hele systematiek uit de wet mogen.’

Over politisering gesproken, wordt het gevaar van terrorisme niet overdreven om deze wet er hoe dan ook door te drukken?

‘Nee, de wezenskenmerken van het Nederlandse beleid zijn al sinds jaar en dag proportionaliteit en goed doordachte performativiteit. Terrorisme is een reëel gevaar, dat ook met de nieuwe technische ontwikkelingen effectief bestreden moet worden.’

Abels wijst erop dat kwaadwillenden tegenwoordig sneller van communicatiemiddel en lijnen wisselen dan de diensten met de klassieke middelen kunnen volgen. Een van de redenen om een ‘net’ uit te willen werpen, is om kwaadwillenden in beeld te krijgen en te houden. ‘Het middel is echter niet alleen bedoeld voor terrorismebestrijding. Ook bij het onderkennen van cyberaanvallen en andere dreigingen kan het van groot nut zijn.’

Over de kans dat de diensten gebruik maken van hun bevoegdheden om informatie over mensen binnen te hengelen voor andere doeleinden, is de wet glashelder: ‘Mag niet. En als de wet het al niet verhindert, dan is er nog dat dubbele slot op de deur van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden en de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten’.

Sterker nog: ‘De focus van het werk van de diensten is zo scherp gericht op de nationale veiligheid, dat elke ander gebruik als ballast, afbreukrisico of irrelevant wordt beschouwd in de dagelijkse werkpraktijk. Ik ken ook geen voorbeelden in de Nederlandse situatie van oneigenlijk gebruik.’

Zelfs met al die nieuwe bevoegdheden, kunnen veiligheidsdiensten nooit alle aanslagen voorkomen. Ze creëren hoogstens een schijnveiligheid.

‘Wat de diensten doen, is risico’s verminderen. Zij zitten daarbij wel in een moeilijk parket, want zij moeten waarschuwen voordat de dreiging manifest geworden is.’ Dat betekent volgens Abels dat zij werken met stukjes van een legpuzzel om een zo goed mogelijk beeld van de dreiging te geven.

En dat alles ten koste van de privacy van de burgers?

Het argument dat de wet doordat ze privacy onderschikt maakt aan veiligheid daarmee uiteindelijk de veiligheid die ze wil beschermen, ondermijnt, bestempelt Abels als retoriek. ‘Je hoort dat vooral van Amnesty International en Bits of Freedom, maar waar het om gaat is dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten meer bevoegdheden krijgen om de privacy van de kwaadwillenden aan te tasten ter bescherrming van de privacy van alle goedwillende Nederlanders.’

In  hoeverre zijn onze privacy en veiligheid ermee gediend als de politiek een bepalende stem krijgt bij het onderzoek naar, en het identificeren van de bedreigingen voor de nationale veiligheid?

Abels is beslist. ‘Het onderkennen van dreigingen voor de nationale veiligheid moet géén politieke keuze zijn, maar een oordeel van professionals. Onze nationale veiligheid is te belangrijk om over te laten aan de waan van de dag, de wensen van beleidsmakers met kortetermijnbelangen en van politici met tijdelijke mandaten. Maar uiteraard moet er goed toezicht zijn en verantwoording achteraf.’

Jan van Dam is freelance journalist

Foto: Still van 'De Sleepwet: het einde van je privacy?- Debat Amnesty International' (De Balie TV)