Integratiebeleid moet hoofdstroom van beleid zijn

Integratiebeleid moet hoofdstroom van beleid zijn en niet een zijstroompje dat naar believen aandacht krijgt dan wel genegeerd kan worden. Rotterdam heeft de eerste stappen gezet op weg naar een algemeen, inclusief beleid. En iedereen mag meepraten, ongesubsidieerd dat wel.

In het Nederlandse integratiebeleid zijn telkens verschillende aspecten van integratie  benadrukt. In de eerste fase (1970-1990) lag de nadruk op het subsidiëren en raadplegen van zelforganisaties van migranten en op ‘integratie met behoud van eigen cultuur en identiteit’. Deze benadering kwam tijdens de tweede fase ter discussie te staan (1990-2002). Hoewel multicultureel beleid belangrijk bleef, verschoof de aandacht naar het verminderen van achterstand (in het onderwijs en op de arbeidsmarkt) en afhankelijkheid (van de verzorgingsstaat). In de huidige derde fase (na 2002) ligt het accent op assimilatie via inburgering in de Nederlandse taal en cultuur en is afscheid genomen van specifiek minderhedenbeleid ten faveure van algemeen burgerschapsbeleid.

Rotterdams integratiebeleid is illustratief

Het Rotterdamse beleid laat goed zien hoe de laatste transitie van het integratiebeleid vorm krijgt en wat er nog moet gebeuren om uitsluiting van mensen te voorkomen. Rotterdam heeft ruim 610 duizend inwoners, en in het grootstedelijke gebied leven circa 1,2 miljoen mensen, met 170 verschillende nationaliteiten. Om alle groepen en individuen volwaardig mee te laten doen aan de samenleving, heeft het Rotterdamse college van Burgemeester en Wethouders een programma opgesteld dat luistert naar de naam Ruimte voor talent en ondernemen, 2010-2014. Het programma is gebaseerd op een universele en integrale benadering gericht op de behoeften van het individu en de belangen van de samenleving. En is daarmee illustratief voor de laatste beleidstransitie waarin de sociale en economische participatie van burgers en het stimuleren van individuele  talenten door werk, opleiding, sport en cultuur  centraal staan.

Het fundament voor de burgerschapsbenadering die Rotterdam voorstaat, is gelegd, maar moet, om succesvol te kunnen zijn, nog verder worden uitgewerkt. Dat zou langs drie hoofdlijnen moeten gebeuren. Ten eerste moet er een samenbindend verhaal komen dat gericht is op alle Rotterdammers: jong oud, migrant en niet-migrant, arm en rijk, man en vrouw en hoog- en laagopgeleid. Hoofdfiguur daarin zou de Rotterdamse haven moeten zijn, als belichaming van een uiterst diverse stad waar groepen aankomen, vertrekken en zich vestigen. Alle groepen - onder wie migranten, maar ook studenten en anderen- moeten tijdelijk dan wel structureel een volwaardige plek kunnen verwerven in de stad en mogelijkheden hebben om sociaal te stijgen. Dat is niet alleen in het belang van de individuele burger, maar ook van de stad zelf.

Ten tweede moet het integratiebeleid in Rotterdam onderdeel worden van de hoofdstroom van beleid en niet langer een zijstroompje zijn dat, al naar gelang de tijdgeest, aandacht krijgt dan wel genegeerd wordt. Essentieel is dat de politieke en bestuurlijke top van de havenstad dit uitdragen en dat er in de gemeentelijke organisatie een coördinerende afdeling komt die discriminatie bestrijdt en ‘targeted’ instrumenten voor specifieke integratieproblemen ontwikkelt.

En ten slotte moeten private actoren en partijen uit het maatschappelijk middenveld (woningbouwcorporaties, werkgevers, onderwijs-en gezondheidsinstellingen, zelforganisaties van burgers) meer betrokken worden bij het ontwerpen en implementeren van integratiebeleid. Onderwijsinstellingen bijvoorbeeld moeten, samen met werkgevers, opleidingen creëren die werk garanderen en zelforganisaties van migranten helpen bij de inburgering van nieuwkomers en oudkomers.

Overleggen ja? Maar niet gesubsidieerd

De laatste jaren is er een hernieuwde belangstelling gekomen voor een mogelijke rol van niet-gesubsidieerde zelforganisaties en burgerinitiatieven in het integratiebeleid. Een ironische ontwikkeling want juist medio vorig jaar is de Wet overleg minderhedenbeleid ingetrokken en kwam er na 16 jaar een eind aan het wettelijk geregeld overleg tussen de landelijke (gesubsidieerde) minderhedenorganisaties en de rijksoverheid. Wat je nu vooral ziet, is dat de overheid de samenwerking zoekt met niet-gesubsidieerde zelforganisaties. In Rotterdam gebeurt dat via het programma ‘Mee(R) doen, Rotterdammers in actie.’ Binnen dat kader probeert het bestuur van ‘s lands grootste havenstad de contacten met Antilliaanse, Marokkaanse, Turkse en Pakistaanse zelforganisaties te benutten om problemen rond opvoeding, overgewicht en schooluitval te bespreken. Vitale vormen van zelforganisatie komen ook voor bij expatclubs en Poolse arbeidsmigranten (in het bijzonder kerkelijke participatie).

Op zich valt de samenwerking tussen overheid en minderhedenorganisaties toe te juichen, maar het stelt bestuurders wel voor uitdagingen. Het zal nog een hele kunst zijn om de burgerinitiatieven met rust te laten en er tegelijkertijd open communicatiekanalen mee te onderhouden. Daar komt nog bij dat bloeiende zelforganisaties geen vanzelfsprekend fenomenen zijn, en evenmin altijd de integratie bevorderen. Verder dienen de stadsbestuurders er voor te waken om al te nadrukkelijk de mantra van zelforganisaties en burgerkracht te reciteren.

De lessen uit het verleden

Bij de verdere vormgeving van het integratiebeleid, in Rotterdam en in de rest van het land, is een nadrukkelijke inpassing nodig van integratiebeleid in de hoofdstroom van de  beleidsvorming (mainstreaming). Ook moet er, waar nodig, aanvullend specifiek beleid (targeting within universalism) gevoerd worden. Daarbij kunnen lessen worden getrokken uit het verleden. Een van de belangrijkste lessen is dat het ondoenlijk is een doelgroepenbeleid te voeren vanwege de enorme hoeveelheid groepen in de Nederlandse samenleving. Bovendien is integratie nooit af of voorbij omdat zich telkens nieuwe groepen aandienen (bijvoorbeeld kennismigranten en arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa), of omdat aan gevestigde burgers weer nieuwe eisen worden gesteld in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Tegen deze achtergrond lijkt het een algemeen integratiebeleid, gestoeld op mainstreaming, nog het meest effectief. Een beleid dat ervan uitgaat dat de wederkerigheid tussen rechten en plichten meer aanknopingspunten biedt voor integratie dan al te overspannen verwachtingen over burgerkracht en actief burgerschap.

Godfried Engbersen is hoogleraar Algemene Sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit artikel is gebaseerd op zijn essay ‘Integratie als permanente opgave voor de stad Rotterdam, van zijstroom naar hoofdstroom van beleid.