Zo aan het eind van het schooljaar staat er een nieuwe generatie jongeren klaar voor de volgende stap: studeren, werken, reizen, zelfstandig wonen of nog even thuisblijven? De laatste tijd horen we echter steeds vaker dat jongeren thuisblijven of na een korte periode van zelfstandigheid terugkeren naar hun ouders. Wat betekent dit voor de groei naar volwassenheid van de nieuwste lichting jongeren? Wat is de rol van hun ouders?
Langer thuis of terug naar mama
Kinderen blijven langer thuis wonen zo vernemen we via de media en blijkt uit onderzoek. Daarnaast keert een groeiende groep na aanvankelijke zelfstandigheid weer terug naar het nest, de zogenoemde boemerangkinderen (zie tabel).1
Volgens het CBS gebeurt dit omdat jongeren vaker alléén zelfstandig gaan wonen (meer dan twee derde van de jongeren in 2014) in plaats van samenwonend in een relatie. Alleenwonenden keren eerder terug naar het ouderlijk huis. Maar zelfs als je hiermee rekening houdt, gaan jongeren nu vaker terug dan voorheen.
Volgens CBS-hoofddemograaf Jan Latten is er een verandering in de relatievorming van jongeren: samenwonenden zetten sneller dan vroeger een punt achter hun relatie.2 Daarnaast noemt hij het stoppen met een studie als reden voor terugkeer naar de ouders, evenals het niet meteen kunnen vinden van werk na het afstuderen. Ten slotte noemt hij het tekort aan betaalbare woonruimte als gevolg van het achterblijven van vergunningen voor nieuwbouwwoningen als factor.
De verwende generatie
Er is veel commentaar op de huidige generatie jongeren en hun ouders. Zo schrijven Anneke Groen en Herman Vuijsje in hun recent verschenen boek Eindeloos ouderschap. Zorgen voor je kinderen houdt nooit meer op dat de huidige generatie ouders is doorgeschoten in het zorgen voor en vrienden willen blijven met hun kinderen3.
Waar ouders een halve eeuw geleden klaar waren met de zorg voor hun kinderen als die de deur uit waren, gaat de huidige generatie ouders eindeloos door met het geven, zowel financieel als in het oppassen op de kleinkinderen: ‘Babyboomers wilden de afstandelijke omgangsvormen uit hun eigen jeugd vermijden, maar sloegen ze daarbij door naar het andere uiterste door ‘vrienden’ te willen zijn met hun kinderen?’
Ze stellen dat met deze ontwikkeling een nieuwe generatie jongeren en hun ouders is ontstaan: ‘Hiermee lijkt een volgende fase aan te breken in het proces waarbij kinderen steeds langer ‘kind’ blijven: de periode waarin zij afhankelijk zijn van hun ouders wordt opgerekt naar de jongvolwassen leeftijd.’
Ook omroep MAX ziet boemerangkinderen en oppas door grootouders als een nieuwe, zorgelijke ontwikkeling. Ze hielden een enquête onder zo’n 2500 panelleden en schrijven: ‘Boemerangkinderen die weer bij pa en ma gaan wonen, ouders die hun volwassen kinderen financieel bijstaan en grootouders die op de kleinkinderen passen. Een meerderheid van ouders van hun volwassen kinderen is bereid hun zonen en dochters te helpen, zeker in geval van nood. Toch worstelt 1 op de 5 ouders met het beroep dat hun volwassen kinderen op hen doen.’4
Er zijn natuurlijk ouders die voet bij stuk houden. Zo stelt opvoeddeskundige Marina van der Wal op de MAX-site: ‘Kinderen die steeds terugvallen op hun ouders, krijgen geen grip op hun leven.’ Haar jongste thuiswonende zoon gaat een lange reis maken. ‘Daarna komt hij er niet meer in.’5
De grote sprong voorwaarts
Hoe verleidelijk het ook is om slappe ouders de schuld te geven, het staat vast dat de stap naar volwassenheid voor de nieuwe generatie jongeren een stuk lastiger is geworden. In de afgelopen decennia is er veel veranderd in het studiestelsel, op de arbeidsmarkt en op de woningmarkt.
Waar de naoorlogse generatie eindeloos kon studeren, vrij makkelijk een goede baan vond, na enige jaren inschrijving over een huurhuis van de woningbouwcorporatie kon beschikken of een premie-A-woning kon betrekken waarna men de waarde van hun eigen huis zag verveelvoudigen, is dit voor de nieuwste generatie jongeren dramatisch anders.
Studiefinanciering is recent geheel tot lening omgezet en de studietijd en eisen voor het kiezen van een studie en van afstuderen zijn scherp bijgesteld, waardoor werken naast de studie een stuk lastiger is. Daarnaast zijn studentenkamers schaars en duur, zodat studenten steeds vaker uit nood bij hun ouders blijven wonen.
Dit alles is ingevoerd onder de vlag van ‘investeren in je eigen toekomst’6, maar na het eventuele afstuderen wacht er geen baan op niveau; hooguit een onbetaalde stage, een flexbaan, een nulurencontract of zelfs gratis werken in de hoop op een baan.7
De stap naar zelfstandig wonen wordt op deze manier steeds moeilijker: zo’n beetje de hele sociale huursector is met grote winsten verkocht en voor een hypotheek is minstens een zo niet vast, dan wel stabiel inkomen vereist. Het is niet verwonderlijk dat nieuwkomers op deze arbeids- en woningmarkt steeds moeilijker voet aan de grond krijgen.8
Heel terecht schrijft publicist Jan Kuitenbrouwer dat zo’n beetje de hele nieuwe generatie die nu de arbeidsmarkt betreedt tot het ‘precariaat’ behoort: ‘geen bestaanszekerheid, geen vooruitzichten, geen geld, geen respect.’ Hij stelt dat deze ontwikkelingen het gevolg zijn van jarenlang afbraakbeleid van sociale voorzieningen. Dezelfde voorzieningen waar de eerdere generaties wél van hebben geprofiteerd.9
Levenslooponzekerheid
Ouders vangen dus in toenemende mate de gaten in het beleid op; het is wonderlijk dat hen dat wordt verweten. Niet de boemerangkinderen zouden het probleem moeten zijn, maar de woningnood en flexibilisering van de arbeidsmarkt. Als antwoord op de vraag hoe en wanneer nieuwe generaties jongeren zelfstandig worden, blijken uiteindelijk twee factoren doorslaggevend: voldoende eigen inkomen en de beschikbaarheid van woonruimte.
Arbeidsonzekerheid (flexbanen) en krapte op de woningmarkt (afbraak van de sociale huursector) zijn gevolgen van overheidsbeleid, en hebben specifieke consequenties voor de nieuwe, aankomende generatie. De WRR spreekt in het recente rapport Voor de zekerheid van ‘levenslooponzekerheid’10 en wijst op de gevolgen die deze heeft voor gezinsvorming. Ze citeren de Duitse gezinsminister Manuela Schwezig, die zei dat tijdelijke contracten hetzelfde doen als de anticonceptiepil: voorkomen dat er kinderen worden verwekt.11
Al in 2007 schreef ik voor de WRR: ‘Het overheidsbeleid dat de condities voor de jeugdfase en de overgang naar volwassenheid bepaalt, kan verschil maken. Adequate aandacht in het beleid voor het belang van een voor zoveel mogelijk jongeren succesvol verloop van deze overgang naar volwassenheid én voor de mogelijke rol van de overheid, ontbreken echter.’12
Historisch besef
Levenslang zorgende ouders zijn bovendien helemaal niet nieuw. Het historisch besef van Groen en Vuijsje in hun Eindeloos ouderschap is op zijn zachtst gezegd selectief te noemen. Waar zij ouders interviewen die zich in hun klaagzang herkennen, hebben zowel ik (geboren in de jaren zestig) als mijn oudere zussen altijd een beroep kunnen doen op onze ouders. Ook ik heb weleens – kort – geboemerangd, evenals een van mijn zussen.
Van mijn grootouders weet ik dat ze, hoewel ze arm waren, altijd voor hun kinderen klaarstonden. Mijn oudste tante is nooit uit huis gegaan en heeft op latere leeftijd haar ouders in haar (inmiddels eigen) huis opgenomen. Zorg voor kinderen door (groot)ouders is geen nieuw verschijnsel, integendeel: het driegeneratiegezin is eeuwenlang heel gewoon geweest, net als thuiswonende ongehuwde volwassen kinderen, die na verloop van tijd eerst de zorg en later het huis overnamen.13
Hotel Mama
Niet alleen het historisch perspectief14 nuanceert de huidige situatie, ook in de Europese context is de Nederlandse ‘nestblijvende’ jongere ineens een stuk minder problematisch. Nederlandse gaan naar Europese standaarden namelijk juist snel het huis uit (zie afbeelding).15
In de huidige sociale en economische context is het voor jongeren lastiger om de horde naar zelfstandigheid te nemen. Zij blijven er nu in hoge mate afhankelijk van of hun ouders hen willen en kunnen steunen. Gelukkig ontbreekt die wil bij de meeste ouders niet – het onderzoek van MAX laat namelijk vooral zien dat 80 procent van de ouders dat geen probleem vindt.
De sociale ongelijkheid zal hierdoor echter nog sterker gereproduceerd worden; nu al wordt ruim een derde van de koophuizen van jonge starters medegefinancierd door hun ouders.16 De gevolgen hiervan zullen verstrekkend zijn – niet alleen wat betreft het opbouwen van zelfstandigheid; ook voor het starten van een eigen gezin en dus voor de volgende generatie.
Termen als ‘nestblijvers’, ‘boemerangkinderen’ en ‘hotel Mama’ moraliseren en problematiseren de manier waarop burgers met deze gevolgen omgaan, terwijl het zicht op de oorzaken wordt versluierd. Dat dit niet tot oplossingen leidt, spreekt voor zich.
Mieke van Stigt is socioloog en pedagoog en schrijft en spreekt over maatschappelijke ontwikkelingen, jeugd, gezin en levensloop. Dit is een ingekorte versie van het artikel dat eerder in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken stond.
Noten
1 https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/19/meer-boemerangkinderen
2 ‘Jongeren blijven langer bij hun ouders wonen’, de Volkskrant 2 januari 2017,
4 Omroep Max 26 mei 2016, http://www.maxvandaag.nl/sessies/themas/familie-relatie/1-op-5-ouders-worstelt-met-hulp-aan-volwassen-kind/
9 https://www.nrc.nl/nieuws/2017/03/25/pvda-laat-millennials-verweesd-achter-7526260-a1551808
10 https://www.wrr.nl/actueel/nieuws/2017/02/07/voor-de-zekerheid-gepresenteerd
11 https://www.groene.nl/artikel/in-het-nieuws-met-dank-aan-vader-en-moeder
12 https://www.wrr.nl/publicaties/verkenningen/2007/04/19/bouwstenen-voor-betrokken-jeugdbeleid---15
13 Heleen Crul, Tussen de generaties. De nieuwe generatie grootouders, p. 202. Amsterdam/Antwerpen: Atlas, 2009
14 https://www.nidi.nl/shared/content/output/2001/indx-08-01-dykstra.pdf
16 https://www.pressreader.com/netherlands/de-telegraaf/20170308/281487866144211
Foto: Kissedbyfire (Flickr Creative Commons)