Sociaalwerkopleidingen kunnen niet opleiden voor veertig beroepsvarianten

In het sociaal werk bestaan veel beroepsvarianten die allemaal om een goede opleiding vragen. Dat is echter een onmogelijke opdracht voor het beroepsonderwijs, schrijft Jan Willem Bruins van de beroepsvereniging van sociaal werkers BPSW.

De sociaalwerkopleidingen schieten tekort in het goed opleiden van jongerenwerkers, betogen Jolanda Sonneveld en Pink Hilverdink van Sociaal Werk Nederland in een artikel op socialevraagstukken.nl. Een goed pleidooi, maar dat kan het beroepsonderwijs niet realiseren.

Met name sinds de decentralisaties is er een wildgroei aan modieuze functienamen ontstaan

Recent ontwikkelde de beroepsvereniging BPSW het Beroepshuis van de sociaal werker. Dit beroepshuis laat zien dat het sociaal werk zo’n veertig beroepsvarianten kent verdeeld over acht werkvelden.

Het is een weergave van de bestaande beroepspraktijk. Het aantal verschillende functienamen voor deze beroepsvarianten is nog veel groter. Uit een belangrijk onderzoek van kenniscentrum Movisie blijkt: vraag zeshonderd sociaal werkers naar hun functienaam en je krijgt bijna driehonderd verschillende antwoorden.

Onzinnige ontwikkeling

Met name sinds de decentralisaties is er een wildgroei aan modieuze functienamen ontstaan. De beroepsvariant opbouwwerker heeft in bijna iedere gemeente een andere naam gekregen: sociaal makelaar, buurtcoach, gebiedsregisseur, wijknetwerker of participatiemakelaar. Aan deze onzinnige ontwikkeling moet snel een einde komen.

Er is een zeer urgent vraagstuk ontstaan: voor welk beroep leiden de opleidingen sociaal werk op?

In het beroepshuis (zie de illustratie) zijn die driehonderd functienamen alvast teruggebracht tot de veertig meest voorkomende. In de toekomst moet dit aantal verder gaan dalen. Dat kan als weer gedacht wordt vanuit de professie en niet vanuit pseudo-innovatieve beleidstaal. We onderscheiden ook minstens dertig soorten verpleegkundigen, maar al die beroepsvarianten noemen we toch primair gewoon verpleegkundigen.

De ‘generalist’

In 2014 besloot het hoger beroepsonderwijs de opleidingen Maatschappelijk Werk, Sociaal Pedagogische Hulpverlening en Culturele en Maatschappelijke Vorming samen te voegen tot één nieuwe opleiding Sociaal Werk. Daarmee werd een voorschot genomen op een veronderstelde ontwikkeling in het werkveld: er zou één nieuwe brede professie sociaal werk gaan ontstaan, ‘de generalist’. We kunnen nu, tien jaar later, vaststellen dat dit nauwelijks is gebeurd. En daarmee is er een zeer urgent vraagstuk ontstaan: voor welk beroep leiden de opleidingen sociaal werk op?

Het hbo is de relatie met de concrete beroepspraktijk te veel uit het oog verloren

De kracht van de drie voormalige opleidingen was dat ze nog kwalificeerden voor bestaande beroepsvarianten van sociaal werk. De nieuwe generalistische sociaal werker was van meet af aan meer een theoretisch construct dan een reëel bestaande professie. De nieuwe opleiding kende nog wel drie ‘profielen’ (Jeugd, Zorg en Welzijn en Samenleving), maar de relatie tussen opleiding en beroep is in die profielen diffuus vergeleken bij de drie oude opleidingen.

Vervreemd van de beroepspraktijk

Niettemin heeft het hbo met de start van de brede opleiding sociaal werk een goede stap gezet. Al was het maar om te doen wat wereldwijd gebeurt: laten zien dat alle beroepsvarianten tot de beroepsgroep sociaal werk behoren. Al die beroepsvarianten hebben ook zeker een groot deel gemeenschappelijk zoals het beroepsprofiel van de sociaal werker laat zien.

Maar in de zoektocht naar een goede balans tussen generiek en specifiek opleiden, is het hbo te intern gericht geraakt en is de relatie met de concrete beroepspraktijk te veel uit het oog verloren. Ook het recente sectorplan van de Vereniging Hogescholen over de doorontwikkeling van de sociale studies in de komende jaren lost dit probleem niet op. Door de sterke nadruk in dat plan op een nergens in de praktijk bestaande functie van ‘social change agent’ dreigt het hbo verder vervreemd te raken van de beroepspraktijk.

De oplossing ligt in een profilering op enkele beroepsvarianten per hogeschool

Begrijpelijk dus dat er steeds vaker door die beroepspraktijk gevraagd wordt aan het hbo om weer op te gaan leiden voor het beroep met voldoende aandacht voor de bestaande beroepsvarianten.

Specialismen

Maar zoals het beroepshuis laat zien kan niet van elke hogeschool verwacht worden op te leiden voor álle beroepsvarianten. De oplossing ligt in een profilering op enkele beroepsvarianten per hogeschool. Nu al hebben hogescholen vaak specialismen in huis die zich lenen voor het opleiden voor een specifieke beroepsvariant.

Nu staan lectoraten met hun kennisontwikkeling vaak nog te veel op afstand van de beroepsvorming

Zo is hogeschool Utrecht goed in forensisch sociaal werk, de Haagse Hogeschool en Christelijke hogeschool Ede zijn goed in bedrijfsmaatschappelijk werk, de hogeschool van Amsterdam in jongerenwerk en hogeschool Stenden in opbouwwerk.

Zo’n extra profilering op één of enkele beroepsvarianten biedt ook de kans om de expertises van lectoraten meer te laten incarneren in de beroepsopleiding. Nu staan lectoraten met hun kennisontwikkeling vaak nog te veel op afstand van de beroepsvorming.

En een sterkere profilering per hogeschool op bepaalde vormen van sociaal werk biedt ook mogelijkheden om de nieuwe tweejarige Associate degree en de masteropleidingen beter te laten kwalificeren voor het beroep. Ook bij deze twee relatief nieuwe opleidingsniveaus zijn de beroepsbeelden vaak onvoldoende gearticuleerd.

Startbekwame professionals

De vraag is wat een sociaal werker moet kunnen als de bacheloropleiding is afgerond. De ambitie van het hbo is altijd geweest ‘startbekwame’ professionals op te leiden. Dat betekent dat je klaar moet zijn om te starten met je beroep en dat is vaak een bepaalde beroepsvariant.

Dat alle hogescholen nu nog voor alle varianten van het beroep willen opleiden en zich nog nauwelijks profileren met bepaalde vormen van sociaal werk, heeft natuurlijk ook met marketing te maken: studenten kiezen in eerste instantie de hogeschool in de regio waar ze wonen. Vanwege de demografisch bepaalde afname van studenten zal de strijd om de student steeds belangrijker worden.

Studenten goed opgeleid de arbeidsmarkt op laten gaan, is ook een morele verantwoordelijkheid

Maar hogescholen hebben ook een verantwoordelijkheid zo goed mogelijk te kwalificeren voor de beroepen waarvoor ze opleiden. Dat is het bestaansrecht van het beroepsonderwijs. En als het gaat om marketing: hogescholen die zich durven te profileren met het opleiden voor één of enkele beroepsvarianten, zouden weleens spekkoper kunnen zijn.

Duidelijke beroepsbeelden

Aankomende studenten hebben behoefte aan duidelijke beroepsbeelden. Zo trekt het weinig zeggende ‘profiel’ Welzijn & Samenleving maar weinig studenten. Kies als hogeschool wat je gaat doen in dat profiel: leid je daarin opbouwwerkers op, of jongerenwerkers of maatschappelijk werkers die goed zijn in psychosociale hulpverlening.

Tot slot. Studenten goed opgeleid de arbeidsmarkt op laten gaan, is ook een morele verantwoordelijkheid. Dat nu relatief veel afgestudeerden al na een jaar met een burn-out te maken krijgen of het werkveld al weer verlaten, heeft meerdere oorzaken. Maar één ding is zeker, wie voldoende is ingewijd in de kenniscultuur van z’n beroep, staat sterker in de turbulentie die nu eenmaal hoort bij dit betekenisvolle werk.

Jan Willem Bruins is directeur van de beroepsvereniging van sociaal werkers BPSW. Hij was tien jaar geleden als voorzitter van het landelijk overleg van de maatschappelijkwerkopleidingen betrokken bij de ontwikkeling van de brede opleiding sociaal werk.

 

Foto: Feel Mystic (Flickr Creative Commons)