De media besteden al jarenlang aandacht aan het negatieve sentiment over de samenleving in Nederland. Zo wordt er geregeld gesproken over maatschappelijk onbehagen en had de Volkskrant in 2009 de serie Hollands Humeur. Het negatieve sentiment heeft ook veel aandacht gekregen door een uitspraak van Paul Schnabel: ‘Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht.’ Publieke figuren, zoals premier Rutte en de paus, waarschuwen bovendien voor pessimisme in Nederland respectievelijk in Europa, omdat het zou zorgen voor economische, politieke, en ook sociale stagnatie.
Er is bezorgdheid over de samenleving
Maar, waarover zijn we nu zo bezorgd? In mijn proefschrift ga ik dieper op deze vraag in. De bezorgdheid over de samenleving kan worden beschreven als maatschappelijk onbehagen maar ook als maatschappelijk pessimisme. Bij beide concepten is de perceptie van burgers dat de samenleving achteruit gaat en dat we daar niks aan kunnen doen. Maatschappelijk onbehagen vinden we in westerse, liberale democratieën aan het begin van deze eeuw. Het geeft aan dat er een verslechtering van de samenleving plaatsvindt, die te maken heeft met wantrouwen in menselijk kunnen, verlies van ideologie, van politieke macht en van gemeenschapszin en een groeiende sociaaleconomische kwetsbaarheid. Maatschappelijk pessimisme betreft dezelfde bezorgdheid, maar zonder specificatie waar de verslechtering betrekking op heeft, en is daarom een universeel concept dat overal en op elk moment in de geschiedenis kan worden aangetroffen.
Slechts een kleine groep is echt boos
In Nederland zijn maatschappelijk onbehagen en maatschappelijk pessimisme hetzelfde. Het komt vaker komt onder laagopgeleiden en mensen met een laag inkomen, evenals onder 35 tot 55-jarigen en bewoners van niet-stedelijke gebieden. Maatschappelijk pessimisten zijn weliswaar ongerust over de samenleving en verontwaardigd over wat er niet goed gaat, maar slechts een kleine groep is echt boos. Opvallend is dat maatschappelijk pessimisme los staat van hoe het met mensen zelf gaat, bijvoorbeeld hoe gelukkig ze zeggen te zijn.
Klaagcultuur of reële oorzaken?
Is het maatschappelijk pessimisme een culturele houding, een uiting van een zogenaamde klaagcultuur, of komt het voort uit reële maatschappelijke ontwikkelingen? Vergeleken met andere Europese landen blijken Nederlanders relatief positief, met 35 procent pessimistische burgers, terwijl bijvoorbeeld de Fransen (64 procent) en de Spanjaarden (63 procent) in veel grotere aantallen somber gestemd zijn. Maatschappelijk pessimisme is hoger in landen met meer corruptie en politieke instabiliteit. Binnen landen stijgt het pessimisme bij economische recessie, werkloosheid en een grotere EU bijdrage. Dit betekent dat maatschappelijk pessimisme veroorzaakt wordt door reële economische en politieke ontwikkelingen, maar ook dat er dus iets aan te doen valt, namelijk deze problemen aanpakken.
Stemmen op Populistisch Radicaal Rechtse partijen
Het feit dat mensen pessimistisch zijn over de samenleving heeft z’n weerslag op het functioneren van de democratie. Het heeft gevolgen voor hun stemgedrag, burgerparticipatie en identificatie. Populistisch Radicaal Rechtse (PRR) partijen vertolken de ongerustheid voor maatschappelijke veranderingen. Zo benadrukken ze het belang van traditionele waarden en romantiseren het verleden. Deze partijkenmerken weerspiegelen zich in maatschappelijk pessimisme onder hun electoraat. Maatschappelijke pessimisten stemmen vaker op PRR partijen, zoals de PVV in Nederland, en opvallend genoeg minder vaak op midden rechtse partijen, zoals de VVD of het CDA, terwijl de kiezers op rechts juist in andere opzichten veel op elkaar lijken. Maatschappelijk pessimisme dient zich daarmee aan als nieuwe verklaring van PRR stemmen, naast sociaaleconomische oorzaken (PRR kiezers zijn vaker laagopgeleid en hebben vaker een laag inkomen) en protest tegen de gevestigde partijen, tegen de aanwezigheid van immigranten en tegen de invloed van de EU.
Meer vertrouwen in de medemens, minder in de politiek
Maatschappelijk pessimisten zetten zich ook minder in voor de samenleving en doen minder vaak vrijwilligerswerk in politieke en maatschappelijke organisaties. Als ze wat doen, is het in protest participatie (zoals demonstreren en producten boycotten). Bovendien kijken verschillende typen participerende burgers anders naar de samenleving. Leden van een politiek partij (politieke participanten) hebben meer vertrouwen in de politiek en minder in de medemens. De protest participanten vertrouwen de medemens juist meer dan de politiek en zijn pessimistisch over de samenleving. De maatschappelijke participanten, mensen die zich inzetten voor maatschappelijke organisaties of de eigen buurt, hebben ook relatief veel vertrouwen in de medemens, maar zijn juist optimistisch over de samenleving.
Maatschappelijke ongerustheid maakt dat mensen de zekerheid en het houvast zoeken van een duidelijke eigen groep. Het leidt ertoe dat burgers zich minder identificeren met hun stad, land of de EU tegelijk. Dit betekent dat mensen zich richten op minder groepen tegelijk, en zich minder met (al) deze groepen verbonden voelen.
Daadkrachtig optreden van politiek is nodig
Om dit maatschappelijk pessimisme tegen te gaan, dient de politiek meer richting en een visie op Nederland te geven die laat zien dat (en hoe) vooruitgang wel mogelijk is. Ook moet politieke instabiliteit, zoals wisselingen in de wacht op ministeries en binnen coalities, worden voorkomen. Ten slotte is ook daadkrachtig optreden bij maatschappelijke problemen van belang, om de perceptie van collectieve machteloosheid tegen te gaan.
Eefje Steenvoorden werkt als universitair docent Politics & Society aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij promoveerde onlangs met het proefschrift ‘Societal Pessimism. A study of its Conceptualization, Causes, Correlates and Consequences’, Den Haag: SCP, 2016. Dit artikel verscheen ook in enigszins gewijzigde vorm in Sociologie Magazine, 3-2016.
Foto: Steven Mileham (Flickr Creative Commons)