Ik word zeer regelmatig uitgenodigd als spreker en workshopleider op congressen over ‘de doe-het-zelf’-samenleving. De organisatoren hebben mijn kritische bijdragen op discussieplatforms als www.socialevraagstukken.nl gelezen en menen dat een congres meer diepgang krijgt door ten minste één dwarsdenker te laten spreken. Eerst ging ik daar nog wel eens op in, maar meestal sla ik zulke uitnodigingen af.
Ik weet best dat het allemaal goed bedoeld is, maar ik krijg er een ongemakkelijk gevoel van, de hofnar te zijn voor een uitgelezen gezelschap van mensen die allemaal op een of andere manier uit de schatkist worden betaald voor het verhaal dat burgers – die die schatkist gevuld hebben – het allemaal heel goed zelf kunnen organiseren. Ik heb deze groep professionals wel eens de participatieparasieten genoemd: vrijgesteld van productieve arbeid liften ze mee met de laatste strohalm die nog niet gezonken is in de stroom van bezuinigingen in het welzijnswerk en het wijkgericht werken. Niet dat die mensen niet gedreven worden door idealen; in tegendeel, uit de frequentie waarmee Mao’s uitspraak over vissen en hengels wordt geciteerd mogen we afleiden dat dit overwegend uit vijftig-plussers bestaande gezelschap hoog verheven idealen over de nieuwe wereldorde heeft. Dat blijkt overigens niet altijd uit de onevenwichtige en tendentieuze manier waarop het heden en verleden van het welzijnswerk wordt afgeserveerd. Zelfs de initiator van de Canon Sociaal Werk, die toch erg goed op de hoogte is van het verleden van de sector, illustreert de behoefte aan meer Burgerkracht met incidenten uit het verleden (‘het hospitaliseren van burgerinitiatieven’) die worden gepresenteerd als ‘de gebruikelijke gang van zaken’.
Beleidsmakers en adviseurs mogen graag doen alsof de burger tot nu toe in een soort luilekkerland leefde waar een vingerknip voldoende was om een legertje welzijnswerkers in beweging te brengen om bingo’s en buurtbarbecues te organiseren. Terwijl in de meeste Nederlandse buurten niet meer dan een uur of vier per week een opbouwwerker werd ingezet, en sociaal cultureel werkers zich vooral moesten toeleggen op dingen waar de buurt niet om vroeg (maar de wethouder wel), doen we nu graag alsof de welzijnsmaffia van elk buurthuis ‘Hotel Stoot je Hoofd Niet’ had gemaakt.
De voorstanders van meer zelforganisatie zullen best nobele motieven hebben: de burger weer zelf de regie geven over hun voorzieningen. Het is een beetje ongelukkig dat dit gilde het als een overwinning van de arbeidersklasse viert dat honderden laagbetaalde beheerders van buurt- en wijkhuizen in de bijstand raken omdat ijverig facturen sturende adviseurs, kwartiermakers en makelaars roepen dat de buurt prima zelf in staat is om het welzijnswerk te organiseren. Het blijft een beetje vreemd dat de Staat, die geworteld is in de wens van burgers om collectieve belangen collectief professioneel te behartigen, zichzelf steeds meer tegenover de gemeenschap zet door de burger als een klaploper weg te zetten die best zelf eens de handen uit de mouwen mag steken. Het is zorgelijk, dat de vertegenwoordigers van die Staat niet doorhebben, dat de combinatie van lastenverzwaring en dienstenverschraling de kiezer uiteindelijk in de armen drijft van populistische partijen die het ongenoegen electoraal gebruiken - maar er vervolgens ook geen antwoord op hebben. En het is vreemd, dat diezelfde Staat zware accreditatietrajecten oplegt aan HBO-instellingen die sociale professionals opleiden, en vervolgens op elke straathoek uitvent dat het runnen van een effectieve buurtvoorziening prima overgelaten kan worden aan de eerste de beste amateur.
Dat is allemaal vreemd en ongelukkig. Het leidt ertoe dat ik met buikpijn en koorts naar huis ga na elke bijeenkomst waar ministeries, kenniscentra, gemeenten of belangenorganisaties mij naartoe hebben gelokt.
Het is zeer de vraag of zelfbeheer van buurthuizen wel iets oplost
Dus ga ik liever niet meer. Maar dat lost ook niet zoveel op. Ik draag liever constructief bij aan een oplossing waar Nederland iets aan heeft. En het is zeer de vraag, of het zelfbeheer van buurthuizen überhaupt wel iets oplost. Misschien is het zonde van de tijd.
Het is zonde van de tijd als mensen, die zich voorheen graag inzetten voor het organiseren van activiteiten voor buurtbewoners, ineens opgezadeld worden met alle taken van een gebouwenbeheerder. Dit is des te meer jammer, omdat er in Nederland veel te veel gebouwen staan. Het is zonde van de tijd als rijksambtenaren uren maken om in een sector waar toch al zoveel werk door zo weinig mensen werd gedaan, nog net een paar uurtjes extra te bezuinigen op die vier uur opbouwwerk en die 20 uur beheer die nodig zijn om een ‘gewoon’ buurthuis te exploiteren. Aangezien de boventallig geworden professionals de bijstand in gaan, levert het de gemeente netto nauwelijks een euro aan baten op.
Als je dan toch meters wilt maken met burgerkracht, doe het dan in het onderwijs of in de zorg. In het buitenland is het volstrekt normaal dat ziekenhuispatiënten aangewezen zijn op het door hun familie bereide voedsel. Daar is zo een paar miljard te scoren, niet de zielige duizendjes die verdiend worden door toch al ernstig onderbemande buurthuizen terug te geven aan de buurtbewoners. En het zelfde geldt in het middelbaar onderwijs. Als we het primaat van de gesubsidieerde docent zouden durven loslaten, en kinderen durfden toe te vertrouwen aan de bezielende lessen van buurtbewoners, ondernemers, ouders en internetaanbieders, dan zou een besparing van tien miljard op onderwijs vergezeld gaan van een verbetering van de leerprestaties van kinderen en een veel betere aansluiting op de arbeidsmarkt. Drie dagen naar school en twee dagen ‘leren van anderen’ levert gelukkiger kinderen en een evenwichtiger samenleving op dan het ophokken van jonge mensen in een systeem dat de aansluiting met het heden al lang is kwijtgeraakt.
Maar misschien ontbreekt de politieke en professionele moed om de idealen van burgerkracht – die ik zeker onderschrijf – te bevechten aan het front van zorg en onderwijs. De weerloosheid van de zachte sector biedt bestuurders de kans om stoer te doen over de eigen verantwoordelijkheid van de burger, maar ver weg te blijven van bressen slaan in de echte bastions van de verzorgingsstaat.
Er zijn belangrijker zaken dan congresseren over zelfbeheer
Maar misschien is de belangrijkste reden om geen tijd te verspillen aan het congresseren over zelfbeheer wel dat we al onze tijd nodig hebben om over andere vraagstukken op het terrein van wijken en welzijn na te denken. Dat zijn er ten minste drie. De vergrijzing – en de bezuinigingen in het meest weerloze deel van de zorg, de zorg voor demente ouderen – nopen ons ertoe, heel diep te gaan in het verkennen van nieuwe oplossingen voor ouderen waarvoor zelfstandig wonen niet meer gaat maar de weg naar verzorging en verpleging is afgesloten. We moeten heel hard aan de slag met het ontwerp van nieuwe ‘semi-murale’ voorzieningen: geen verpleeghuis, geen kwijnflat, maar iets er tussen in, waar een samenspel van professionals, familie, buurtbewoners en stagiaires samen zorgen voor een volwassen levenskwaliteit voor mensen die kinds worden.
In de tweede plaats zullen de ministeries die verantwoordelijk zijn voor het welzijn in wijken zich moeten realiseren dat een werkloosheidsgroei van 1.000 mensen per dag enorme repercussies gaat krijgen voor de samenleving. Dit is geen arbeidsmarktvraagstuk, en zelfs geen scholingsvraagstuk, want er zijn 7 keer zoveel werklozen als vacatures. Gemeenten en rijk zijn er niet met 50 miljoen voor jeugdwerkloosheid en 300 miljoen voor ons allemaal, temeer niet omdat de huidige werkloosheid niet vanzelf overgaat ‘als de crisis voorbij is’. Hoge ambtenaren zijn zeer goed op de hoogte van het feit dat de vervangingsprognoses voor de arbeidsmarkt (door pensioenen komen er weer banen) nooit zijn bijgesteld. Als er 1.000 mensen met pensioen gaan, hebben we niet duizend vacatures, maar een fractie daarvan. Bij gelijkblijvend beleid zal zich een pakkenproletariaat vormen van hoog opgeleide werklozen; of deze groep gaat lager opgeleiden op grote schaal verdringen. Voor alle Nederlandse wijken betekent dit een reële kans op spanningen tussen huishoudens waar de crisis aan voorbij gaat met buren die eerst hun baan verloren en aansluitend stranden in een hopeloze woningmarkt.
In de derde plaats zal dit alles keihard doorwerken in de relaties binnen en tussen generaties. Jongeren zullen de ‘you only live later’-boodschap van het onderwijs met steeds meer scepsis beluisteren, en je hoeft geen enorme doemdenker te zijn om er ernstig rekening mee te houden dat de lont waarmee ooit de Franse banlieus en de Engelse voorsteden werden aangestoken ook het kruitvat van onze bloemkoolwijken laat knallen. Naast vergrijzing en werkloosheid is verlorenheid van de volgende generatie de grootste uitdaging voor onze samenleving.
Buurthuis behouden in goedkope variant: zonde van de tijd
Als het nu zo was, dat door bewoners beheerde buurthuizen substantieel bijdroegen aan het antwoord op deze vraagstukken, dan was het zeker de moeite om waard om er tijd aan te besteden. Maar precies daarover kunnen we twijfelen. Op een enkel voorbeeld na (door burgers georganiseerde dagbestedingsactiviteiten in Horst aan de Maas) lijkt de bijdrage van het buurthuiswerk aan de zelfredzaamheid van zeer kwetsbare ouderen zeer beperkt. Daar is misschien iets aan te doen, maar dan moet de focus niet liggen op ‘hoe ondersteunen we de krachtige burgers die een buurthuis willen runnen’ maar op ‘hoe zetten we die kracht in voor groepen die het zelf niet redden’.
Als we het dan toch over het buurthuis moeten hebben, laten we dan kijken wat er nodig is om het middel effectief te benutten tegen de kwalen die we moeten bestrijden. Hoe wordt het een plek waar mensen die hun geheugen, hun baan of hun vertrouwen in de toekomst zijn verloren overeind of vooruit geholpen worden. Het middel buurthuis alleen behouden omdat we het vroeger ook hadden – maar dan in de misschien goedkopere, maar zeker amateuristischer variant – dat lijkt me zonde van ieders tijd.
Klaas Mulder is filosoof. Voor meer artikelen en weblectures, zie www.kijkopkansen.nl .