Omdat de civil society, dat wil zeggen de vrijwillige verbanden die burgers met elkaar vormen, per definitie bestaat uit verschillende groepen die zich van elkaar willen onderscheiden (bijvoorbeeld de sportvereniging, de vakbond, de kerk of een groep buurtvaders), zou het versterken daarvan op pedagogisch gebied de maatschappelijke ongelijkheid tussen kinderen vergroten. Dat lijkt Lucas Meijs en zijn co-auteurs (Eva van Baren, Niek Hoogervorst, Judith Metz en Lonneke Roza) ongewenst, want kinderen hebben in de Nederlandse verzorgingsstaat juist recht op gelijke kansen. Voorwaar een sympathieke, bijna socialistische stellingname die je in deze tijd weinig meer hoort. Maar: tegen welke empirie zetten de onderzoekers zich hiermee eigenlijk af? Welke verkeerde praktijken hebben ze op het oog?
Kinderen krijgen een stem in de pedagogische civil society
In de ontwikkelingsprojecten met betrekking tot de pedagogische civil society waar wij de afgelopen jaren bij betrokken zijn, gaat het in feite steeds om twee belangrijke doelstellingen. In de eerste plaats is dat het versterken van sociale netwerken rondom kinderen en gezinnen, vanuit het gegeven dat wederkerige sociale steun een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van opvoeding en ontwikkeling. In een tijd van voortgaande individualisering en fragmentatie van samenlevingsverbanden blijkt de behoefte daaraan juist weer toe te nemen. Op dit uitgangspunt is bijvoorbeeld het project ‘Allemaal Opvoeders’ gebaseerd: in elf Nederlandse gemeenten is de afgelopen twee jaar geëxperimenteerd met verschillende manieren waarop de contacten tussen ouders onderling, maar ook die met andere buurtbewoners kunnen worden versterkt.
Ook vrijwilligersorganisaties zoals verenigingen, buurtcomités en kerken speelden daarbij soms een rol. In de tweede plaats heeft het versterken van de pedagogische civil society ook een normatief doel. Letterlijk betekent civil society immers de maatschappij van de burgers, en daarbij gaat het om waarden zoals empowerment, zeggenschap, gemeenschapszin en actieve participatie. In projecten zoals de Vreedzame School en de Vreedzame Wijk krijgen kinderen een stem als het gaat om zaken die in hun omgeving van belang zijn, leren ze op democratische wijze beslissingen te nemen en conflicten op te lossen, en participeren ze actief in diezelfde civil society door bijvoorbeeld als wijkmediator op te treden.
Meijs c.s. argumenteren volgens de zogenaamde 'Strawman-logica'
Zijn dit dan de praktijken die de critici in het vizier hebben? Dat lijkt allerminst het geval, want juist informele en wederkerige ondersteuning beschouwen ze als een belangrijke meerwaarde van de pedagogische civil society, evenals de mogelijkheden die deze schept voor het versterken van kinder- en jeugdparticipatie. Maar waar zou de vergroting van de ongelijkheid onder invloed van de civil society dan moeten plaatsvinden? We citeren: ‘Een voorbeeld hiervan is het ingrijpen ‘achter de voordeur’ wanneer er sprake is van ernstige verwaarlozing of kindermishandeling. Dat uiterste machtsmiddel kan alleen in handen worden gegeven van de democratisch verkozen overheid, en zelfs daar gaat het niet altijd goed. Het overdragen van dit recht aan de civil society is echt vragen om moeilijkheden: wat als een groep vrijdenkers vindt dat kinderen prima in staat zijn om hun eigen grenzen aan te geven, en niet ingrijpt in een seksuele relatie tussen een vader en een minderjarige dochter?’
Hier gebeurt iets grappigs. Voor zover ons bekend zijn er de afgelopen jaren door geen enkel weldenkend mens, door geen enkele rationele politieke stroming of instantie voorstellen gedaan die ook maar in de buurt komen van een overdracht van dergelijke bevoegdheden aan burgercomités, particuliere verenigingen, vrijdenkers of andere delen van de civil society. In tegendeel, zelfs in deze tijd waarin vrijwel alle bevoegdheden en budgetten voor de jeugdzorg gedecentraliseerd worden, zal juist de verantwoordelijkheid voor de jeugdbescherming – uit het oogpunt van rechtsgelijkheid - op landelijk niveau worden gehandhaafd. Het lijkt er dus op of Meijs c.s. argumenteren volgens de zogenaamde ‘Strawman-logica’: een bekende redeneerfout waarin je eerst een karikatuur maakt van het te bestrijden doel, en vervolgens die karikatuur gaat bestrijden.
De vraag is natuurlijk met welk doel deze ‘logical fallacy’ wordt ingezet. Uiteindelijk komt, op de valreep, de aap uit de mouw. Het – oneigenlijke - ongelijkheidsargument wordt gebruikt om het concept pedagogische civil society te reduceren tot informele onderlinge hulp en vrijwillige inzet bij pedagogische kwesties. De auteurs stellen voor om voortaan te spreken over pedagogisch vrijwilligerswerk, niet meer en niet minder. Helaas leggen de auteurs niet uit waarom deze andere labeling de gedroomde garantie is tegen ongewenste ongelijkheid, en blijft de lezer in het ongewisse welk probleem hier nu door wordt opgelost.
Democratisch burgerschap vereisen educatieve gemeenschappen
Wij denken dat er wel degelijk een heel belangrijk verschil bestaat tussen pedagogisch vrijwilligerswerk en de pedagogische civil society. Wie zich vrijwillig inzet voor kinderen en jongeren in de samenleving doet heel belangrijk werk. Tienduizenden jongeren en volwassenen bewijzen dat voortdurend bij scouting, sport- en speeltuinverenigingen, kinderboerderijen en zelfs in de jeugdbescherming – maar dan in de vorm van vrijwillig mentorschap. Maar dat onmisbare vrijwilligerswerk is slechts één aspect van een goed functionerende pedagogische civil society waarin burgers met elkaar gestalte geven aan wat John Dewey honderd jaar geleden de ‘democratic way of life’ noemde.
Wie democratisch burgerschap als een belangrijk doel van de opvoeding ziet, moet tegelijkertijd gestalte geven aan educatieve gemeenschappen waarin diezelfde democratie wordt voorgeleefd. Bijvoorbeeld via gemeenschappelijke inspanningen – en soms ook strijd - voor de veiligheid van kinderen op straat of de jeugdvriendelijkheid van de buurt. Of via het faciliteren van kinder- en jongerenparticipatie als methode om recht te doen aan de belangen van de jeugd, en hen zo te laten zien dat ze er ook daadwerkelijk toe doen in de samenleving. Een pedagogische civil society is geen harmoniemodel. Individuele verschillen en sociale ongelijkheid leiden voortdurend tot botsingen, juist ook als het om opvoeding en onderwijs gaat. De pedagogische civil society behoort een omgeving te zijn waarin de bijbehorende conflicten en spanningen op een humane, democratische manier tegemoet worden getreden. Die eis kan je aan vrijwilligerswerk niet zo maar stellen.