Nu leven de media tegenwoordig van ophef. In de huidige mediacratie is het brengen van nieuws zelf allang niet meer lonend - het zijn de clicks die de advertentieopbrengsten bepalen. Ophef is daarmee niet zozeer meer een middel als wel een doel geworden.
En ophef zorgt voor aandacht, het levert stress op. Mensen zijn in verwarring, verontwaardigd, kwaad en geven in het vuur van de strijd hun ongezouten mening. De debatten in de sociale media zijn dus per definitie zenuwslopend en het is lastig om tussen al die emoties nog je koers te bepalen.
Toch zijn er wel tips and tricks die helpen om het hoofd koel te houden. Zonder hierin ook maar de geringste illusie te koesteren volledig te zijn, wil ik aan de hand van een paar recente voorbeelden laten zien waar een discussie de mist in kan gaan en hoe je dit herkent, teneinde het hoofd koel en het roer recht te houden.
Herken uw drogreden
Om te beginnen is het handig om een paar drogredenen te herkennen. Een drogreden is een redenering die niet klopt, maar wel aannemelijk klinkt. Ze worden in discussies vaak ingezet om het eigen gelijk aan te tonen, de argumenten van de ander belachelijk te maken en op die manier de discussie te ‘winnen’. Er zijn paar bekende en vaak gebruikte drogredenen.
De stropop: van het standpunt van de ander wordt een belachelijke karikatuur gemaakt, die vervolgens heel makkelijk van tafel wordt geveegd. ‘Dus jij denkt dat alle mensen uit de provincie dom zijn?’ Dit werd nooit beweerd, maar zet de ander meteen in de hoek.
De hellendvlak-redenering: hier wordt een overdreven gevolg geschetst. Bijvoorbeeld: we moeten het homohuwelijk niet gaan goedvinden want straks mag een man ook met een dier trouwen. Met het schetsen van een onwaarschijnlijk doemscenario wordt je argument weggezet als het begin van een heel gevaarlijke ontwikkeling.
De ad populum, waarbij het volk – of een groot deel daarvan - als geheel wordt gezien en als basis voor wijsheid en waarheid. Vaak gehoord: 70 procent van de Nederlanders is voor zwarte piet, dus zwarte piet is oké. De meerderheid heeft echter niet per definitie gelijk. Wat weten we vrij zeker als in een klas 70 procent van de kinderen zegt dat er niet gepest wordt? Juist. Overigens worden percentages ook vaak betwist. Zo hanteert de pro-pietenkrant Telegraaf een percentage van 68 procent van de Nederlanders zwarte piet wil houden, terwijl dat volgens een onderzoek door I&O Research slechts 50 procent is (maar met grote regionale verschillen).
De jij-bak (ad hominem): jouw argument is ongeldig omdat je zelf ook niet perfect bent. De suggestie van hypocrisie maakt blijkbaar het verwijt ongeldig. Iemand stelt dat het eten van vlees een grote milieubelasting geeft, maar maakt zelf lange vliegreizen (of andersom). Het feit dat de persoon niet honderd procent vrij is van laakbaar gedrag, doet echter niets af aan zijn of haar stelling.
In het verlengde van de jij-bak ligt het verwijt dat je ook geen bezwaar had tegen een ander probleem (waar was jij toen het over de genocide in … ging?), dus nu ook een probleem niet mag aankaarten. Je mag best een probleem aankaarten, ook als je in het verleden (of elders in de wereld) een probleem over het hoofd hebt gezien, of niet aantoonbaar hebt bestreden. Dit zie je veel in discussies over feminisme, waarbij je je pas echt feminist zou mogen noemen als je fulltime werkt, niet op hakken loopt of juist wel, je niet scheert of juist wel, je bewust bent van posities van vrouwen in andere landen én je daarover hebt uitgesproken, enzovoorts.
De overhaaste generalisatie: met één voorbeeld van het tegendeel wordt je standpunt ongeldig verklaard. Een bekende is de opa die zijn hele leven kettingrookte en toch 90 werd (dus is roken niet ongezond), of de Surinaamse collega die geen bezwaar heeft tegen zwarte piet en daarmee blijkbaar in zijn eentje de hele discussie overbodig maakt.
Andere vaak voorkomende discussietrucs
Er zijn meer discussietrucs.
Het suggereren van valse gelijkheid: dit zie je bijvoorbeeld vaak bij pesten, waarbij het eenzijdige geweld wordt geherdefinieerd tot een conflict waarin beide ‘partijen’ fout waren en excuses moeten aanbieden. Of bij reacties op mensen die klagen over overlast door buren die luidruchtige feestjes geven. Onder het motto ‘geven en nemen’ (terwijl er toch echt eenzijdig teveel ruimte wordt ingenomen) moet de klager zijn mond houden anders is hij een intolerante zeikerd.
Het bepleiten van redelijkheid: ‘laten we vooral redelijk blijven’. Met deze woorden vertegenwoordigt de spreker ineens het neutrale of superieur redelijke standpunt en is de ander een onredelijke zeurkous. In het verlengde hiervan ligt het ‘we moeten niet teveel tegelijk willen’. Hiermee zijn de eisen van mensen die onrecht ervaren ineens onredelijk.
Het verwijt dat je je gekwetst voelt. Zo wordt heel handig het probleem verlegd van de dader die kwetst naar het object van kwetserijen. Het probleem ligt ineens bij het slachtoffer (zie ook slachtofferrol, slachtoffergedrag) die wel heel lange tenen heeft, of totaal niets kan hebben. Een hele generatie jongeren die opgroeit onder hoge eisen, studieschulden en zeer weinig perspectieven op arbeids- en woningmarkt wordt ineens ‘sneeuwvlokjes‘ genoemd. Vrouwen die geweld aanklagen zijn met een ‘me-tootje’ ineens zelf het probleem, net als in de berichten over vrouwen die verkracht worden in plaats van mannen die verkrachten.
Denkbeeldige regimes: doen alsof er een denkbeeldige gedachtenpolitie is (met als karikatuur de ‘policor gutmensch’, de zedenprediker die de vrijheid van meningsuiting bedreigt), en doen alsof we op het randje staan van een absolute dictatuur. Terwijl men ook zou kunnen overwegen om gewoon eens ‘sorry’ te zeggen.
Als gezegd, ik heb niet de illusie noch de intentie om volledig te zijn, maar met dit stapeltje kaarten kunnen we toch al aardig wat discussies duiden. Laten we het eens proberen met een recent interview met de dichter Levi Weemoedt.
Van oude mannen en dingen die voorbijgaan
Deze verklaarde onlangs in een paginagroot artikel met foto in Tubantia (met als kop: ‘We mogen niks meer, de dictatuur van Halsema en haar Groen Niks’) dat het helemaal gedaan is met de vrije meningsuiting in Nederland. Zelf heeft hij niets meer te verliezen, dus vooruit:
‘En niemand durft wat te zeggen, want dan gaat je kop eraf. Nou, ik ben toch bijna dood, denk ik dan, dus bij deze: ik vind het belachelijk en beangstigend. Ook universiteiten doen eraan mee. Vroeger waren dat bastions van vrijheid, tegenwoordig kampen van orthodoxie. Strengheid en rigiditeit. Daar huizen de nieuwe zedenpredikers, imams en dominees. Een andere mening wordt niet getolereerd. Je ziet ook dat jongeren voor een deel niet meer gewend zijn aan debatteren of zelf weerwoord te geven. Als zij worden tegengesproken moeten ze eerst een half uur knuffelen met een troosthond om op adem te komen. Van een andere mening. Met zo’n labrador die overal begrip voor heeft. Kortom: vrijheid van meningsuiting bestaat dus niet in Nederland.’
Om te beginnen stikt de klaagzang van Weemoedt van de drogredenen, je kunt bijna ieder lemma uit de eerste helft van deze column afvinken, wat op zich al heel knap is in zo’n kort citaat. Natuurlijk mag hij nog ademhalen, zijn hoofd zit er bij mijn weten nog steeds op en Femke Halsema heeft hem bij het ter perse gaan van deze column nog steeds niet laten oppakken en martelen.
Waar Weemoedt zo van over zijn theewater raakt, is echter niet de teloorgang van de vrijheid van meningsuiting, maar het verlies van zijn vanzelfsprekende gelijk. Hij mag nog steeds van alles zeggen en dat doet hij dan ook, er komt alleen steeds meer weerwoord, waar hij duidelijk nog niet aan gewend is, misschien moet hij zelf maar eens gaan knuffelen met een labrador.
Om wiens vrijheid gaat het eigenlijk?
Er komt steeds meer protest van de mensen op wiens tenen gestaan wordt en altijd al gestaan werd. In feite gaat het en ging het altijd al om de ruimte die anderen toebehoort, om gedragingen die nooit oké geweest zijn. Mensen die zich ‘gekwetst voelen’ zijn vaak mensen die gekwetst wórden, maar wier protest tot nu toe gesmoord of niet serieus genomen hoefde te worden.
Protesten die altijd gesmoord werden of nooit geuit durfden te worden, klinken nu steeds luider. Het verkrachten of ongevraagd betasten van vrouwen is nooit oké geweest- me too of niet-, het uitschelden van mensen om hun kleur of de draak steken met hun etnische herkomst (het zogenaamd grappige sambal bij?) is nooit oké geweest. Precies dat verandert.
Oude privileges maken plaats voor emancipatie van groepen mensen die tot nu toe buiten discussies werden gehouden. De klaagzangen van Levi en zijn vriendjes zijn pogingen om dit weer onder het oude vloerkleed te vegen en hun recht op beledigen buiten het bereik van kritiek te stellen.
De groep die het meest aan privilege en ‘entitlement’ (geboorterecht op vanzelfsprekende, hoge positie) te verliezen heeft zijn de wat oudere witte mannen, zoals Meredith Greer in een weergaloze column liet zien. Maar het is in wezen het gedrag van een dominante groep, wit en mannelijk of niet.
Deze eigent zich privileges toe ten opzichte van anderen en heeft daar rechtvaardiging voor nodig. Die wordt daar achteraf bij gezocht. Hetzelfde zie je in een klas, in een sportclub, op het werk: de dominante groep permitteert zich gedrag ten opzichte van de buitenstaanders waarvan volkomen duidelijk is dat het niet door de beugel kan. Die spanning wordt opgelost door het mikpunt te problematiseren, waardoor het wangedrag ineens wél legitiem zou zijn. Maar in feite is het niets anders dan het demonstreren van hun arrogantie: kijk eens waar wij mee wegkomen (wie hierbij niet aan een bepaalde president denkt is nu af).
Het zijn juist deze vanzelfsprekendheden die nu ter discussie worden gesteld. Dat is geen ‘meningencircus’ (alweer een valse voorstelling van gelijkheid), maar de strijd voor respect en verantwoordelijkheid nemen voor je gedrag. Noem mij maar radicaal, maar ik vind dat vooruitgang.
Mieke van Stigt is socioloog en pedagoog.
Foto: Gagilas (Flickr Creative Commons)