Gemeenten hebben voor extra en nieuwe taken in het kader van de decentralisaties een spectaculair hoger budget gekregen: samen genomen een toename van ruim twintig naar bijna dertig miljard. Dat neemt niet weg dat de transities in het sociaal domein gepaard gaan met stevige bezuinigingen. Voor de uitvoering van de nieuwe taken is veel minder geld beschikbaar dan voorheen. Afhankelijk van de taak en de kenmerken van de gemeente kan het gaan om fors lager budget, zoals voor huishoudelijke hulp, waar meer dan veertig procent gekort wordt.
Bezuinigingen zouden mogelijk zijn omdat gemeenten efficiënter werken. Daarbij klinkt vaak de term ‘maatwerk’. Gemeenten staan dicht bij de burger en kunnen daardoor een geïntegreerd en specifiek aanbod doen. De inzet van algemene voorzieningen voorkomt dat kostbare maatwerkvoorzieningen nodig zijn, heet dat in de Wmo 2015. Het buurthuis, de huisarts en de maaltijdservice zijn nu eenmaal goedkoper dan een woningaanpassing of dagopvang.
De besparingen lijken te worden gehaald, maar er is nog geen nieuwe manier van werken. Bezuinigd is vooral doordat gemeenten minder zijn gaan betalen voor zorg en huishoudelijke hulp, door bij aanbestedingen scherp op prijs te selecteren en door het volume te verminderen, dus door aanspraken van burgers terug te draaien. En die burger protesteert. Volgens het tijdschrift Binnenlands Bestuur is sprake van een ‘gevecht om de poetshulp’ en worden gemeenten overspoeld door bezwaarschriften.
Vol goede bedoelingen
Wijkteams waarin professionals van organisaties op het terrein van zorg, welzijn en maatschappelijk werk samenwerken met gemeenteambtenaren, moeten de maatgerichte en geïntegreerde aanpak gestalte gaan geven. De ver-schuiving van de taken en de inrichting van de taakuitvoering door deze sociale teams staat bol van de goede bedoelingen. Dat komt tot uitdrukking in de slogans die worden gehanteerd. Zo klinkt regelmatig de boodschap ‘Eén gezin, één plan, één regisseur’.
Recent onderzoek laat zien dat inmiddels meer dan zeventig procent van de gemeenten met een sociaal wijkteam werkt en dat de rest bezig is met het ontwikkelen daarvan. De beleidstheorie ziet er aantrekkelijk uit: de wijkteams gaan op zoek naar ‘de vraag achter de vraag’. Is er bij deze oudere die een scootmobiel vraagt wellicht meer aan de hand, speelt bijvoorbeeld eenzaamheid en kan daar wat aan gedaan worden? En wat kan het sociale netwerk daarvoor betekenen? Kunnen we medicalisering voorkomen door preventief zorg dicht bij huis te bieden?
Er zijn nog heel veel vragen over de wijkteams
De komst van de sociale wijkteams is echter niet evidence based. Er waren wel proefprojecten, maar vooral in een stedelijke omgeving. Er is wel onderzoek, maar dat zijn procesevaluaties, met name op de methode en de financiële gevolgen gericht, en niet op de effecten voor de doelgroepen. Het is nog veel te vroeg om vast te stellen of de sociale teams aan de verwachtingen van maatgericht en geïntegreerd werken voldoen.
Dat neemt niet weg dat er veel vragen te stellen zijn over de inrichting en werkwijze van de wijkteams, over het delen van gegevens en daarmee verbonden aspecten van privacybescherming en over de organisatie van de rechtsbescherming. Wat betekent generalistische samenwerking in een wijkteam voor de verschillende specialismen? In hoeverre zijn de niet geïntegreerde financiële kaders een obstakel voor de nieuwe werkwijze? Hoe raakt een professional uit de spagaat tussen hulpverlening en handhaving? Wie is eigenlijk de baas van het sociaal wijkteam? Waar kan een burger terecht met een klacht? Hoe kan bureaucratisering worden voorkomen? Eén ding is zeker: er zijn op veel van deze vragen niet direct antwoorden voorhanden. De sociale wijkteams zijn voor een belangrijk deel een sprong in het diepe.
Spanning tussen opdrachtgevende gemeente en uitvoerende organisaties
Opvallend zijn de vele verschijningsvormen. De teams bestaan soms uit generalisten, soms uit specialisten, soms uit een mix van beide. Ze zijn verschillend georganiseerd. De gemeente kan het wijkteam in eigen beheer nemen, alleen of samen met andere gemeenten, waarbij de medewerkers van het wijkteam in dienst zijn van de gemeente of van de gemeenschappelijke regeling, of ze worden gedetacheerd vanuit hun moederorganisaties. Soms wordt de verantwoordelijkheid voor de organisatie van wijkteams neergelegd bij meerdere maatschappelijke organisaties die onderling samenwerking zoeken. Ook wordt het werk wel opgedragen aan één organisatie, speciaal ingericht voor deze taak. Die organisatie stelt het wijkteam samen, waarbij de medewerkers in dienst worden genomen, of worden gedetacheerd naar deze BV, stichting of coöperatie.
Er bestaat een inherente spanning tussen de opdrachtgevende rol van de gemeente en de uitvoerende rol van deze organisaties. De uitvoerende organisatie wil maximale speelruimte voor de professionals die zo kunnen komen tot een geïntegreerd aanbod en maatwerk. Grofweg geldt hoe globaler de aan het sociaal wijkteam gestelde randvoorwaarden, des te beter het team in staat is tot een uitruil van verschillende voorzieningen. Helaas staat de scheiding van geldstromen van gemeente en zorgverzekeraar zo’n uitruil in de weg. Het is ook de vraag of de professionals zich los kunnen maken van het deelbelang van hun ‘moederorganisaties’. Maatwerk en geïntegreerd werken komen daardoor in de wijkteams nog onvoldoende tot stand.
Per saldo is het sociaal wijkteam een nieuw fenomeen waarvan de randvoorwaarden nog niet voldoende zijn ingevuld. Er zijn vele organisatorische arrangementen tot ontwikkeling gekomen, maar of de verwachtingen kunnen worden ingelost is nog maar de vraag.
Heinrich Winter is hoogleraar Bestuurskunde aan de faculteit Rechtsgeleerdheid in Groningen. Deze tekst is een bewerking van zijn oratie ‘Bestuurlijke organisatie en geschilbeslechting in het sociaal domein’, 23 juni 2015.
Foto: Bas Bogers (Flickr Creative Commons)