Stadstuinen in wijken en straten zijn de afgelopen jaren als paddenstoelen uit de grond geschoten. Burgers, gemeenten, sociale ondernemingen en woningcorporaties hebben deze spontane, zelfgeorganiseerde groene initiatieven omarmd. Niet zo gek, want dergelijke initiatieven dragen bij aan uiteenlopende waarden zoals cohesie, leefkwaliteit en klimaatbestendigheid.
De meeste stadstuinen zijn ontstaan tijdens de economische crisis. Bouwplannen werden uitgesteld, en de braakliggende grond kwam beschikbaar voor dergelijke initiatieven. Nu de economie weer aantrekt moeten veel tijdelijke tuinen plaatsmaken voor stedelijke ontwikkeling. Daarom zijn verschillende projecten beëindigd, waaronder de Pluk- en Proeftuin in Dordrecht. Voor andere tijdelijke stadstuinen is de toekomst onzeker.
Ingrediënten voor behoud van een stadstuin
Op basis van gesprekken met een twintigtal groene buurtinitiatieven[i] zijn wij tot de conclusie gekomen wij dat er drie zaken zijn die de levensduur van een stadstuin lijken te kunnen verlengen. Ten eerste de aanwezigheid van voldoende capaciteiten onder de betrokkenen van een stadstuin. Ten tweede voldoende draagvlak uit de buurt voor de stadstuin. Een derde voorwaarde is een welwillende gemeente die een stadstuin financieel kan ondersteunen en/of bereid is een stuk grond voor langere tijd ter beschikking te stellen. Deze voorwaarden hangen samen en kunnen elkaar versterken.
Kundige initiatiefnemers hebben begrip voor het gemeentelijk apparaat
Mensen die betrokken zijn bij stadstuinen hebben verschillende capaciteiten die de levensduur van een stadstuin kunnen verlengen. Voorbeelden waarbij dit het geval was, zijn Halte Westplein in Utrecht en Groeituinen in Dordrecht. Halte Westplein is gelegen op een druk verkeerspunt, waar veel stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Een van de betrokkenen bij deze stadstuin weet de dialoog met de gemeente gaande te houden en zo de levensduur van de stadstuin tijdelijk te verlengen. Om deze dialoog vast te houden, bleek het cruciaal dat er vanuit de initiatiefnemers begrip was voor de werking en de verantwoordelijkheden van het gemeentelijk apparaat.
Breed draagvlak van groot belang
Bij de Groeituinen hebben betrokkenen hun organisatievermogen ingezet om breed draagvlak in de buurt te creëren. Oorspronkelijk moest dit initiatief plaats maken voor een bouwproject, maar al snel werd er op een nabijgelegen terrein een nieuwe locatie gevonden. De betrokkenen hebben een crowdfundingsactie opgezet om de verhuizing te financieren. Zo is voldoende geld ingezameld om de stadstuin te kunnen verhuizen.
Een voorbeeld waarbij het draagvlak in de buurt van groot belang is geweest voor het verlengen van de levensduur van de stadstuin, is het Gillis Paradijs in Delft. Toen deze stadstuin moest sluiten vanwege bouwplannen, toonde de gemeente zich welwillend doordat zij de urgentie zag van het initiatief en besloot de verhuizing te ondersteunen. Het draagvlak voor deze stadstuin is groot en voor veel bewoners in de wijk is moestuinieren belangrijk: zij hebben iets omhanden, het is een vorm van inkomsten en het geeft hun de mogelijkheid tot het kweken van “heimwee-groenten”[ii].
De gemeente moet de publieke waarde onderkennen
Draagvlak en kundige initiatiefnemers zijn niet de enige factoren die de welwillendheid van een gemeente bepalen. Cruciaal is ook dat de gemeente in staat is om de publieke waarde in te zien van een stadstuin.
Een voorbeeld daarvan is Uitvindershof in Den Haag. In plaats van een vergeten stuk grond vol te bouwen besloot de dienst stedelijke ontwikkeling deze stadstuin de ruimte te geven om zich te ontwikkelen. In de ongelijke strijd tussen ontwikkelaar en initiatiefnemers is een dergelijke uitkomst allesbehalve vanzelfsprekend.
Eigen verdienmodel is een belangrijke bron van legitimiteit
De welwillendheid van een gemeente is vaak een cruciale voorwaarde voor het voortbestaan van een stadstuin, aangezien de meerderheid van de initiatieven afhankelijk is van gemeentelijke subsidies en/of gevestigd zijn op gemeentelijke grond. Sommigen vinden deze afhankelijkheid niet plezierig. Zij proberen een verdienmodel te ontwikkelen, gericht op financiele zelfstandigheid. Bijvoorbeeld door het verkopen van de oogst, het verhuren van moestuintjes of het exploiteren van een fietsenstalling.
De Zeeheldentuin in Den Haag is gestart als een stadstuin die grotendeels onafhankelijk zou zijn van gemeentelijke steun, door een sluitend verdienmodel en door de grond via een constructie te kopen van een woningbouwcorporatie. Drie jaar na de start bleek de jaarlijkse afbetalingsom voor de grond echter te groot, en werd de gemeente alsnog om hulp gevraagd.
Om een stadstuin voorbij de tijdelijkheid te krijgen is het vooral belangrijk dat de betrokkenen breed draagvlak organiseren voor de stadstuin in de wijk en dat ze investeren in de goodwill van de gemeente. Een eigen verdienmodel waaruit blijkt dat de tuin waarde creeërt is een belangrijke bron van legitimiteit, maar helpt alleen om de strijd met een privaat ontwikkelinitiatief te winnen, als de gemeente deze waarde ook daadwerkelijk “op waarde schat” en in haar rekensom deze waarde net zo serieus neemt als de waarde van een positieve grondexploitatie of van nieuw vastgoed.
Liselotte Hagen is een Ph.D. student aan de vakgroep Bestuurskunde en Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Arwin van Buuren is aan dezelfde vakgroep verbonden als bijzonder hoogleraar en Astrid Molenveld is als universitair docent eveneens werkzaam bij deze vakgroep.
Noten:
[i] Dit onderzoek vond plaats in het kader van het INTERREG NSR project BEGIN: 'Blue Green Infrastructures through Social Innovation'
[ii] Groenten uit het land van herkomst