Vrijheid van meningsuiting: dat is toch typisch links of niet soms?

De betekenis van de vrijheid van meningsuiting lijkt verschoven. Vrijheid van meningsuiting was in de jaren zeventig ‘typisch links’, maar de afgelopen jaren minstens zo populair bij ‘rechts’. Wel begrijpelijk, maar toch opmerkelijk.

De vraag hoe ver de vrijheid van meningsuiting strekt, komt de laatste jaren, vooral door uitspraken van PVV-leider Geert Wilders, steeds weer in het publieke debat op. Dat gebeurde in 2010 en 2011 toen Wilders terecht stond op verdenking van het aanzetten tot discriminatie en in 2014 rond de ‘minder Marokkanen’-affaire. En zal in 2015 ongetwijfeld ook het geval zijn als Wilders zich voor die laatstgenoemde affaire voor de rechter moet verantwoorden. Waar sommigen van mening zijn dat de vrijheid van meningsuiting niet betekent dat discriminerende opmerkingen zijn toegestaan, vinden anderen dat iedereen –of op zijn minst de volksvertegenwoordigers onder ons– moet kunnen zeggen wat hij of zij vindt.

Religieuze gevoelens ontzien? Onnodig, aldus veel PVV’ers

Niet alleen politici, rechters en opiniemakers worstelen met de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. Afgaande op onderzoek naar de publieke opinie doen ook veel andere burgers dat. In het Continu Onderzoek Burgerperspectieven van het SCP vroegen we dit jaar enkele keren naar de vrijheid van meningsuiting.

Uitkomst daarvan is dat 51 procent van de Nederlanders voor het krachtiger beschermen van de vrijheid van meningsuiting is. Tegelijkertijd vindt 64 procent dat die vrijheid niet zo ver mag gaan dat mensen daardoor in ‘hun gevoelens’ worden gekwetst. Ruim 57 procent vindt dat ook de ‘religieuze gevoelens’ van mensen ontzien moeten worden.

In de tabel laten we steun en afwijzing zien -de rest is neutraal of heeft geen mening- voor drie stellingen naar partijvoorkeur. De partijen staan in de volgorde van afnemende (netto-)steun (procent eens – procent oneens) voor een krachtiger bescherming van de vrijheid van meningsuiting.

Mensen met een PVV-voorkeur zijn het minst geneigd bescherming te bieden tegen gekwetste gevoelens. Van hen is 27 procent het eens en 43 procent oneens met de stelling dat mensen niet in hun religieuze gevoelens gekwetst mogen worden. Dit in tegenstelling tot alle andere partij-aanhangen, waar er meer voorstanders dan tegenstanders van de stelling zijn, het meest extreem bij de CU/SGP-aanhang (84 procent eens, 3 procent oneens).

Meningen over vrijheid van meningsuiting naar stemintentie ("als er nu Kamerverkiezingen zouden zijn"), 18+ in 2014

Meningen over vrijheid van meningsuiting naar stemintentie (‘als er nu Kamerverkiezingen zouden zijn’’), 18+ in 2014
Bron: COB 2014/1-2014/4

 D66- en GroenLinksaanhang meest terughoudend

Toch zijn niet de kiezers van de confessionele partijen, maar die van D66 en GroenLinks al met al het minst enthousiast over meer bescherming van de vrijheid van meningsuiting. En dat is opvallend. Vrijheid van meningsuiting is toch bij uitstek een links-liberale waarde. Tot op de dag van vandaag wordt steun ervoor in enquêtes gebruikt als een indicator voor een ‘postmaterialistisch’ waardepatroon. Dat is altijd populair geweest bij hogeropgeleiden en (daarmee) bij de progressieve en nieuwlinkse aanhang van D66 en GroenLinks. Blijkbaar heeft de waarde vrijheid van meningsuiting haar oude sociaal- en politiek-culturele bedding verlaten en is ze ook in een andere stroom terechtgekomen.

Dat blijkt ook uit eerder onderzoek van het gedachtegoed van de LPF en PVV en uit analyses van achtergronden van de afwijzing van de islam in Nederland.

De vrijheid van meningsuiting komt hier naast vrouwen- en homorechten naar voren als een nationale verworvenheid die men bedreigd acht door immigratie, vooral van moslims. Voormalig progressieve waarden worden cultureel erfgoed en een deel van de te verdedigen nationale identiteit. Daarbij komt dat mensen het idee hebben dat beperking van de vrijheid van meningsuiting met het oog op culturele en religieuze gevoeligheden inmiddels niet meer zo speelt bij de traditionele geloofsrichtingen in ons land, maar vooral bij de islam. Zoals een respondent in ons onderzoek zegt: ‘Over katholieken, protestanten en andere geloven mag alles gezegd en geschreven worden, zodra het over moslims gaat mag er niets gezegd worden en moet je vooral voorzichtig zijn.’

Meer continuïteit in vrije meningsuiting dan anti-multiculturele vrienden lief is?

Uit ander opinieonderzoek (Culturele veranderingen in Nederland) blijkt dat deze verschuiving van de vrijheid van meningsuiting van een links-liberaal doel naar het doel om de nationale identiteit te beschermen (tegen moslims en multiculturalisten) al langer gaande is (zie figuur).

Nettosteun voor de vrijheid om te zeggen wat men wil, 18+, 1970-2009

Nettosteun voor de vrijheid om te zeggen wat men wil, 18+, 1970-2009
Bron: Progressiviteit en conservatisme 1970, Culturele veranderingen in Nederland 1975-2008/09

In 1970 was de vrijheid om zonder beperkingen te zeggen wat men wil veel populairder bij wie zich politiek links plaatste (85 procent) dan bij wie zich rechts plaatste (43 procent). Bedroeg het verschil toen 42 procentpunten, in 2000 was dat verschil nog maar 12 procentpunten (links 73 procent versus rechts 61 procent. In een kleiner steekproef begin 2009 -de meest recente meting- was ‘zeggen wat men wil’ bij rechts (54 procent) populairder dan bij links (47 procent). De politieke achtergrond voor de steun voor de vrijheid van meningsuiting is dus niet pas veranderd sinds LPF en PVV het onderwerp ‘framen’ in relatie tot immigratie en nationale identiteit.

Of de betekenis van de vrijheid van meningsuiting echt is veranderd, blijft overigens een kwestie van perspectief. Het doel was links (liberaal) en is dat nu niet meer, maar een constante betekenis zou kunnen zijn dat het een doel is dat wordt benadrukt door wie zich afzet tegen de veronderstelde gevestigde machten en politieke correctheid van het moment. Zo gezien is er meer continuïteit in de verdediging van de vrijheid van meningsuiting dan veel oude postmaterialistische en nieuwe anti-multiculturele voorvechters van deze vrijheid lief zal zijn.

Paul Dekker en Josje den Ridder werken bij het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dit is een uitgebreidere versie van een bijdrage in het Financieele Dagblad van 3 januari 2015 en een afgeleide van de op 30 december 2014 uitgebrachte Burgerperspectieven 2014|4.

 

Zie o.a. S.R.J.M. van Bohemen, R. Kemmers en W. de Koster, Seculiere intolerantie: Morele progressiviteit en afwijzing van de islam in Nederland, Sociologie 8(2012)/2: 199–218. W. de Koster, P. Achterberg, J. van der Waal, S. van Bohemen en R. Kemmers, Progressiveness and the New Right: The electoral relevance of culturally progressive values in the Netherlands, West European Politics 37(2014)/3: 584-604. T. Akkermans, Anti-immigrant parties and the defence of liberal values: The exceptional case of the List Pim Fortuyn, Journal of Political Ideologies 10(2005)/3: 337-354.