Opleidingshomogamie zorgt sluipenderwijs voor ongelijkheid

Een hogere opleiding voor grote groepen mannen en vrouwen, emancipatie en vrije partnerkeuze hebben geresulteerd in toenemende opleidingshomogamie. Alleen initiatieven die hoog- en laagopgeleiden weer bij elkaar brengen, lijken een dam tegen de groeiende ongelijkheid te kunnen vormen.

In de jaren vijftig trouwde de dokter met zijn assistente en de directeur met zijn secretaresse. Er waren aanzienlijk meer hoogopgeleide mannen dan het handjevol hoogopgeleide vrouwen. Dus de meeste van die hoogopgeleide mannen trouwden met een lager opgeleide vrouw. In de meeste gevallen werd die partner gevonden binnen de eigen zuil, op een feestje of bij de sportclub, bij de drumband of de fanfare. Die situatie is drastisch veranderd.

Partnerkeuze langs lijnen van werk en opleiding

Zeker onder recente jaargangen jongvolwassenen is het aantal vrouwen dat een hoge opleiding afrondt minstens zo hoog als het aantal mannen. Bovendien is de traditionele zuilenmaatschappij vrijwel geheel verleden tijd en zijn moderne Nederlandse jongeren vrij in hun partnerkeuze. Deze verloopt vooral langs de lijnen van werk en opleiding. Hoogopgeleiden zoeken - en vinden - veelal een hoogopgeleide partner, reeds tijdens hun studie of via werk gerelateerde contacten.

Lager opgeleiden hebben in overwegende mate een lager opgeleide partner. Op de totale bevolking zijn er vele individuele uitzonderingen, maar die bevestigen toch vooral de regel. Demografen en andere wetenschappers die zich met dit soort verschijnselen bezighouden, spreken van toenemende opleidingshomogamie. Opleiding staat vooraan als criterium waarop partners elkaar uitkiezen, met als illustratie de opkomst van dating sites ‘alleen voor hoger opgeleiden.’

Behalve dat stellen van vergelijkbare opleidingsniveaus elkaar kennelijk goed verstaan, hebben ze nog een aantal zaken gemeen. Zo beschikken de partners beiden over een vergelijkbare hoeveelheid menselijk kapitaal en een daaraan gekoppelde verdiencapaciteit. Weliswaar maakt het in termen van beloning uit of je chirurg, jurist of dominee bent, maar gemiddeld en gewoonlijk verdienen hoger opgeleiden op de Nederlandse arbeidsmarkt meer dan lager opgeleiden.

Lagere werkloosheid en meer armslag op woningmarkt

Ook is de werkloosheid onder hoogopgeleiden lager dan onder laag opgeleiden. Dat impliceert dat de meeste paren waar beide partners een HO-diploma hebben meer verdienen dan paren waar beide partners een mbo-diploma of lager hebben. Behalve de uurlonen verschilt bovendien het aantal gewerkte uren - hoog opgeleiden participeren meer uren dan laag opgeleiden, zeker als het vrouwen betreft - zodat het verschil in maand- of jaarinkomen fors kan oplopen.
Vaak blijft het daar niet bij. Omdat hoogopgeleiden gemiddeld meer verdienen en vaker dan wel sneller een vaste baan hebben (ook hier zijn er uitzonderingen, bijvoorbeeld de vele promovendi en postdocs die de Nederlandse universiteiten bevolken), hebben zij meer armslag op de woningmarkt en zijn zij in staat een hypotheek af te sluiten. Ook al mogen de hypotheeklasten hoog zijn, wie het qua hypotheek niet te bont maakt, bouwt gedurende de levensloop een aardig kapitaal op. Laag opgeleiden die vaker huren, zien alles wat zij aan wonen uitgeven in de zakken van de huisbaas of woningbouwcorporatie verdwijnen.

Intergenerationele doorgave van verschillen

Als de nieuwe generatie zich aandient, zien we dat de verschillen worden doorgegeven. De rijkere hoogopgeleiden hebben enerzijds meer geld om in hun kroost te investeren, en dat maakt meer verschil naarmate eigen bijdragen hoger zijn en voorzieningen niet meer publiek bekostigd worden. Anderzijds geven zij het culturele kapitaal door dat zij hebben verworven. Het begint met voorlezen.

Later besteden hoogopgeleide ouders ruimschoots tijd aan het zoeken van de best passende school voor hun kinderen en als er bijles nodig is, wordt de beurs getrokken. De kinderen worden - niet altijd tot hun onmiddellijke vreugd - meegenomen naar het museum en ander cultureel erfgoed en de agenda's van de jeugdigen puilen uit van afspraken en verplichtingen.

Doordat ook in hun netwerk flink wordt geïnvesteerd, komen de kinderen van hoogopgeleide ouders gemiddeld met meer menselijk, sociaal en cultureel kapitaal aan de start in het leven dan de kinderen van laag opgeleide ouders. En daar komt dan voor sommigen ook nog de erfenis van paps en mams bij. Voor kinderen van hoogopgeleide ouders duurt dat overigens wel even. Immers, ook gezondheidsverschillen en levensverwachting blijken samen te hangen met opleiding en inkomen. Ondertussen is de nieuwe generatie druk bezig met de eigen matching, opnieuw langs de lijnen van opleiding, en start een nieuwe ronde van het uitbouwen en doorgeven van ongelijkheid.

Ongewenste gevolgen van gewenste ontwikkelingen

Natuurlijk, de hierboven geschetste patronen zijn met grove streken neergezet en verwijzen vooral naar gemiddelden, waar achter een grote diversiteit schuilgaat. Dat neemt niet weg dat voor vrijwel elk van de partiële samenhangen empirische evidentie voorhanden is. Het totaalbeeld dat daarmee ontstaat, is dat er, zeker in de tijd en over generaties, sprake lijkt van een onafwendbare toenemende ongelijkheid in de samenleving langs de lijnen van gerealiseerde opleidingsniveaus.

Opmerkelijk is dat die toenemende ongelijkheid helemaal niet het effect is van links beleid of rechts beleid. Het is vooral een gevolg dan wel neveneffect van twee of drie ontwikkelingen die door de meeste Nederlanders én politici positief geduid worden, namelijk het succes van het streven naar 'hoger onderwijs voor velen', de emancipatie van vrouwen en mannen en de daarbij behorende vrije partnerkeuze. Er zijn geen factoren in zicht die tot andere keuzepatronen van burgers zullen leiden en automatisch een eind maken aan het voortschrijdende proces richting meer ongelijkheid.

Wat te doen?

Dat maakt ook de vraag wat te doen tegen deze oprukkende ongelijkheid een lastige. Immers, voor weldenkende beleidsmakers is het terugdraaien van de verworvenheden op het terrein van onderwijs en emancipatie geen optie. Dus zullen alle beleidsinspanningen zich moeten concentreren op het voorkomen en tegengaan van de ongewenste effecten van opleidingshomogamie.

Behalve aan de al genoemde, vanuit individueel perspectief relevante inkomens- en gezondheidsverschillen, valt hier ook te denken aan de afnemende sociale samenhang in het land, het wegvallen van de traditionele middengroepen en het afbrokkelen van steun voor een gematigde politieke koers.

Bij die inspanningen gaat het in de eerste plaats om allerlei voorzieningen en instituties die een rol spelen bij de opbouw en het doorgeven van de hiervoor besproken vormen van menselijk, sociaal, cultureel én financieel kapitaal. Je komt dan al snel te spreken over de eigen bijdrage voor kinderopvang, onderwijs en zorg, studiefinanciering, de hoogte van de hypotheekrenteaftrek voor duurdere woningen, subsidie voor allerlei culturele voorzieningen, successierechten en, voor de toekomst, hoe een leven lang leren te financieren.

Dan nog is het de vraag hoe succesvol dergelijk remmend, stimulerend en faciliterend beleid zal zijn. Ook in de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat waren er flinke groepen burgers die ondanks aanzienlijke subsidies en stimuleringsprogramma's nooit een bibliotheek of een museum van binnen zagen, terwijl belastingconstructies in veel gevallen de effecten van hogere successierechten of een hogere vermogensbelasting te niet doen.

Participatiesamenleving als belangrijk hulpmiddel

Belangrijker is wellicht dat hoog en laagopgeleiden elkaar in de samenleving weer meer gaan treffen, in de buurt –via hernieuwde aandacht voor gemengd bouwen-, op het werk, op school en in de zorg. Het concept van de participatiesamenleving kan daarbij een belangrijk hulpmiddel vormen. Concreet betekent het dat burgers elkaar en vooral ook elkaars kinderen meenemen bij het verwerven van verschillende vormen van kapitaal. Samen leren lezen kan daarbij een speerpunt zijn.

Ook kan worden gedacht aan gepensioneerde professionals die, zoals ze nu soms naar het buitenland gaan, de wijken intrekken en wijkbewoners helpen bij het opzetten van bedrijfjes. Bijvoorbeeld door zich te bekommeren om de administratie en mensen helpen een weg te vinden in het woud van regels en vergunningen. De positieve ervaringen met talloze projecten gericht op de integratie van asielzoekers laten zien dat dit geen onmogelijke opgave is.

Joop Schippers is hoogleraar Arbeidseconomie bij de Universiteit Utrecht en onderzoeker op het terrein van Instituties van de Open Samenleving. Hij dankt Daniël Tijink en Astrid Feiter voor hun commentaar op een eerdere versie van dit artikel.

Foto: Hanna Linn (Flickr Creative Commons)