Burenhulp: sociale inbedding senioren is belangrijker dan gezondheid

Woningcorporaties zetten steeds vaker in op woongemeenschappen waarin huurders worden gestimuleerd om naar elkaar om te kijken. Onderzoekers Kim Hamers, Nienke Moor en Masi Mohammadi keken of dit werkt en voor wie. Vooral sociale inbedding blijkt belangrijk.

In de zomer van 2022 zijn voor ons onderzoek naar geclusterd wonen 14.900 zelfstandig wonende huurders van woningcorporatie Woonzorg Nederland per e-mail benaderd. Ongeveer 3700 huurders vulden de online vragenlijst in. Na het opschonen van het databestand en het excluderen van personen jonger dan 65 jaar, bleef er een dataset over met informatie van 2707 huurders.

De respondenten zijn gevraagd naar achtergrondkenmerken, burencontact, buurtparticipatie, eenzaamheidsgevoelens en burenhulp. Ruim 8 procent geeft aan ten minste wekelijks hulp te ontvangen van medebewoners. Nog eens 12 procent ontvangt dit minstens maandelijks, maar niet wekelijks.

Huurders voelen zich door dit type laagdrempelige hulp gezien en gewaardeerd

De ontvangen hulp bestaat grotendeels uit laagdrempelige hulp, zoals een oogje in het zeil houden, een luisterend oor bieden of een klusje in huis doen. Huurders voelen zich door dit type laagdrempelige hulp gezien en gewaardeerd.

Vormen van burenhulp die een vertrouwensband vereisen of intiemer van aard zijn, komen weinig voor. Denk daarbij vooral aan hulp bij administratie of bij persoonlijke verzorging.

Vier groepen

Wie zijn die oudere huurders die regelmatig burenhulp ontvangen? Zijn dat de minder vitale bewoners of degenen die goed in de woongemeenschap zijn ingebed? Voor het goede begrip: wij zien oudere huurders als minder vitaal wanneer zij een matig tot slechte gezondheid hebben. Huurders die (bijna) dagelijks contact hebben met medebewoners óf minstens wekelijks deelnemen aan activiteiten met medebewoners beschouwen we als ‘sociaal ingebed in de woonomgeving’.

Door deze twee variabelen, ervaren gezondheid en contact met medebewoners, met elkaar te kruisen, onderscheiden we de volgende vier groepen senioren (65+) in de huurderspopulatie van Woonzorg Nederland:

  • Vitaal, met regelmatig contact, 31 procent
  • Vitaal, zonder regelmatig contact, 23 procent
  • Minder vitaal, met regelmatig contact, 24 procent
  • Minder vitaal, zonder regelmatig contact, 22 procent

 

Tabel 1 beschrijft op basis van de surveydata hoe deze vier groepen huurders van elkaar verschillen naar persoonlijke kenmerken en ervaringen en gedragingen in de woonomgeving.

Wie krijgt hulp?

Waar tabel 1 een beeld schetst van de vier groepen huurders (Wie zijn ze? Hoe ervaren ze hun woonomgeving?) gaat figuur 1 in op de vraag hoeveel hulp de verschillende groepen huurders daadwerkelijk van hun medebewoners ontvangen. Dit maakt inzichtelijk in hoeverre de mate van ontvangen hulp wordt bepaald door de mate van contact met medebewoners en/of de eigen gezondheid.

 

Figuur 1. Frequentie ontvangen burenhulp, uitgesplitst naar de vier groepen huurders

Wat dan opvalt, is dat niet zozeer de ervaren gezondheid bepalend is voor het ontvangen van burenhulp, maar veeleer de mate waarin huurders sociaal in hun woonomgeving zijn ingebed.

Doet de ervaren gezondheid van bewoners er dan helemaal niet toe?

Senioren die sociaal ingebed zijn, ontvangen beduidend vaker hulp van medebewoners dan senioren die minder contact hebben met medebewoners. Dit ongeacht hun ervaren gezondheid. Het hebben van goede contacten met medebewoners is dus een belangrijke voorwaarde om op ondersteuning uit de woonomgeving te kunnen rekenen.

Doet de ervaren gezondheid van bewoners er dan helemaal niet toe? Toch wel. Zowel binnen de groep senioren die regelmatig contact heeft met medebewoners als de groep senioren die minder contact heeft, blijkt dat huurders met een minder goede gezondheid op meer regelmatige basis hulp ontvangen. In die zin komt de hulp inderdaad relatief vaak terecht bij bewoners die minder vitaal zijn en mogelijk meer behoefte hebben aan ondersteuning.

Inzoomen

Als we inzoomen op de groep minder vitale senioren zonder regelmatig burencontact dan blijkt dat zij niet alleen minder contacten hebben met medebewoners, maar ook relatief vaker alleenstaand zijn, weinig contact hebben met familie en vrienden en vaker sociaal eenzaam zijn (tabel 1).

Figuur 2, dat ingaat op de redenen waarom huurders geen burenhulp ontvangen, bevestigt het beeld dat tot deze groep relatief veel senioren behoren die sociaal kwetsbaarder zijn. In vergelijking met de minder vitale bewoners die wel regelmatig burencontact hebben, geeft deze groep minder vaak aan over voldoende hulp van anderen te beschikken. Ook zien we dat juist deze categorie huurders aangeeft het lastig te vinden om buren om hulp te vragen. Hoewel sommige fysiek én sociaal kwetsbare huurders veel profijt van burenhulp zouden kunnen hebben, vallen zij mogelijk juist vaker buiten de boot.

Figuur 2. Reden van het niet ontvangen van hulp van medebewoners, uitgesplitst naar de vier groepen huurders

Ondersteunen en samenbrengen

Nu we weten dat contact in de woonomgeving kan bijdragen aan het ontvangen van burenhulp, lijkt het inzetten op een woonomgeving die burencontact faciliteert van meerwaarde te zijn. Dit geldt met name voor bewoners die hiervoor open kunnen én willen staan. Woningcorporaties doen er verstandig aan om te bedenken of en hoe ze de huurders die wel willen participeren, maar een sociale of fysieke drempel ervaren kunnen ondersteunen. Waar mogelijk doen corporaties dat in samenwerking met zorg- en welzijnsprofessionals.

Door de aard van burenhulp kan niet gesteld worden dat burenhulp mantelzorg deels kan vervangen

Daarnaast is het goed om op te merken dat door de aard van burenhulp er niet gesteld kan worden dat burenhulp mantelzorg deels kan vervangen. Wel kan het voor de mantelzorger meerwaarde hebben als buren bijvoorbeeld een oogje voor hen in het zeil houden (Maathuis et al., 2022). Daarom zou door professionals (in zorg en welzijn) nagedacht kunnen worden over manieren waarop de diverse netwerken van oudere huurders kunnen worden samengebracht (Van Dijk et al., 2013).

Kim Hamers is werkzaam als onderzoeker bij het lectoraat Architecture in Health (HAN). Nienke Moor werkt als senior onderzoeker bij het lectoraat Architecture in Health (HAN). Masi Mohammadi is lector Architecture in Health aan de HAN, hoogleraar Smart Architectural Technologies aan de TU Eindhoven en Scientific Director van DEEL. Hun onderzoek is hier te raadplegen.

 

Foto: Andrea Piacquadio via Pexels.com