Begrijp me goed, als er een goed vuurtje gestookt moet worden sta ik vooraan. Geef mij een houtkachel, een pook en een stapel houtblokken en ik ben de hele middag zoet. Geef me een kampvuur en ik staar de hele avond tevreden mijmerend in de vlammen.
Ik begrijp de aantrekkingskracht van een houtkachel: de koesterende warmte, het fascinerende en geruststellende vlammenspel, de sfeer van gemeenschappelijkheid en gezelligheid als geen ander. Daarnaast geeft vuur een terug naar vroegere, betere tijden-sfeer van knusse behaaglijkheid in deze tijden van angst en vervreemding.
Plus, niet onbelangrijk, je hebt er zelf zeggenschap over. Huizen moeten van het gas af (en dat kan niet altijd zomaar) en de gasprijzen zijn sowieso torenhoog. Hout is altijd wel te koop of te vinden. Als je er dan nog een paar zonnepanelen bij doet kun je zo flink bezuinigen. Hoera voor houtstook zou je zeggen.
Toch vind ik de huidige enorme populariteit van houtkachels en open vuurtjes in tuinen een enorm probleem. Niet alleen omdat veel mensen niet kunnen stoken en er allerhande rotzooi opgooien - als het maar fikt - met stank en teveel rook als gevolg; niet alleen omdat veel mensen niet weten wanneer je beter niet kunt stoken (bij windstil weer bijvoorbeeld), maar simpelweg omdat het er teveel zijn geworden, in onze dichtbevolkte woongebieden.
Waar vroeger de geur van een incidenteel haardvuurtje nog nostalgische gevoelens kon opwekken, hangt er nu regelmatig een smogdeken van Dickensiaanse proporties in de straten. Er zijn minstens zoveel huizen met een houtkachel als met zonnepanelen (en vaak ook gewoon allebei). Tuinen worden heringericht als openluchthuiskamer met bank en houtvuur.
Vuur is knus en ik hoef maar naar een willekeurig woonprogramma op tv te kijken of de open haard, houtkachel of tuinkachel wordt uitvoerig geprezen als bron van gezelligheid en bijkomen na een drukke werkdag.
De nieuwe kneuterigheid stinkt
Maar er zit wel een luchtje aan die nieuwe kneuterigheid. Als ik op een willekeurige avond een rondje wandel dan kom ik stinkend naar houtrook weer thuis, het zit in mijn kleren en in mijn haren. Ook als het bloedheet is ben ik ‘s avonds vaak gedwongen mijn ramen en deuren dicht te houden, omdat de rook van tuinkachels en barbecues mijn slaapkamer binnenkomen (en daar langer blijft hangen dan buiten).
Er is geen ontsnappen aan. Ook als ik de bebouwde kom uitfiets walmen de kachels me tegemoet, zeker nu de herfst is ingetreden met vochtige, koude avonden en weinig wind. En zelfs op het strand branden vuren. Stoken is het nieuwe meeroken geworden, waar je zelfs buiten of in je eigen huis niet aan kan ontsnappen. Door de schadelijkheid en de afwezigheid van eigen keuze is het zelfs een aantasting van je lichamelijke integriteit.
Volgens berekeningen van het CBS zijn er bijna een miljoen woningen met een vorm van actief gebruikte houtstook - tuinhaarden, vuurkorven en barbecues nog niet meegerekend. Volgens officiële cijfers ervaart 1 op de 6 mensen overlast van houtstook, variërend van geurhinder tot gezondheidsproblemen. De impact van particuliere houtstook enorm onderschat, aldus de Wageningse hoogleraar Lars Hein.
Met name de effecten van individuele stokers (houtkachels, tuinhaarden) zijn enorm moeilijk te meten, want zeer lokaal en afhankelijk van de weersomstandigheden. Toch doet hij een voorzichtige schatting van 900-2700 gevallen van vroegtijdig overlijden per jaar én een negatief klimaateffect. Daarnaast wijst hij erop dat houtstook vooral voor de stokers zelf erg schadelijk is: het vuur heeft een constante aanvoer van zuurstof nodig, en zuigt dus de zojuist uitgestoten fijnstof het huis in.
Doorgaans zijn het juist de omwonenden die overlast ervaren. Zowel de GGD als het RIVM adviseert om met de overlastgever te gaan praten, misschien zijn er afspraken te maken. Eventueel kan buurtbemiddeling helpen, of in geval van een huurwoning de verhuurder.
Wat je zelf kunt doen om minder vieze lucht in te ademen, daarin zijn de adviezen van zowel GGD als RIVM als het Longfonds heel mager: gaan sporten in het bos, ramen niet open aan de straatkant. En er is wel een stappenplan als je hinder ondervindt, maar daarvoor moet je de individuele stokers identificeren en aanklagen, liefst met zoveel mogelijk medestanders.
Een goed gesprek maar geen opgeheven vingertje
Net als bij andere vormen van overlast (bijvoorbeeld geluidshinder) moeten burgers het dus maar onder elkaar oplossen. Een goed gesprek zou ervoor zorgen dat de een geen hinder meer produceert of de ander geen hinder meer ervaart (of voor een enkele keer de hinder maar accepteert).
Dat dit in lang niet alle gevallen werkt is inmiddels allang bekend. Er zijn natuurlijk fijne buren, maar vaak worden mensen die overlast ervaren vooral gezien zeurkous, in plaats van op begrip kunnen ze rekenen op agressie of hoon. Mensen zien zichzelf niet graag als overlastgevend ten koste van anderen. Nee, zij zijn ‘gezellig’ en de klagers zijn dat niet. Niet iedereen durft dus nog te klagen. Plus dat er nu vaak aan alle kanten gestookt wordt, het gaat niet meer om één bron.
De bewustwording van deze overlast groeit. Zo was er al een stookwijzer (‘weet wanneer het vuur beter uit kan blijven’), waarop ook tips staan om zo goed mogelijk te stoken. En sinds kort wordt er door het RIVM per provincie een stookalert uitgevaardigd.
Ook de branchevereniging van openhaarden en houtkachels pleit voor bewustwording en verhoging van de eisen aan nieuwe houtkachels. Dat lost natuurlijk niets op als je buurman een oude kachel heeft staan. Bovendien blijft zelfs het meest optimaal gestookte vuur zorgen voor geur en fijnstof.
Voor een verbod voelt men weinig, de overheid is weer volop aan het polderen en zelfs Rijkswaterstaat uit op zijn site diverse keren afschuw over het opgeheven vingertje, nee dat moeten we vooral zien te voorkomen. Ze gaan uit van redelijkheid, welwillendheid en de kracht van voorlichting: ‘Uit het onderzoek blijkt dat ruim tweederde van de ondervraagden bereid is om maatregelen te nemen als omwonenden hinder ondervinden van de houtstook. De campagne is met name gericht op die groep.’
In de kou
Daarmee staan burgers die overlast ervaren in de kou. Ze kunnen hooguit hopen dat mensen gaan handelen naar de aanwijzingen van de branche of de overheid. Ze kunnen hooguit hopen op redelijke en begripvolle buren. Dat er ondertussen een deken van smog over hun dorp hangt, dat die smog voor álle burgers ongezond is, dat er inmiddels vluchtelingen zijn die schone lucht proberen te vinden (waar in Nederland vind je die nog?), dat zijn problemen die niet opgelost worden.
Natuurlijk kunnen we ondertussen klagen over de overheid, die nog steeds biomassacentrales met miljarden aan belastinggeld subsidieert (en daar pas over een paar jaar mee stopt), of over Shell, de Hoogovens of over China. Maar dat neemt niet weg dat particuliere houtstook juist plaatselijk voor veel ongezonde lucht zorgt. Het is een direct en lokaal probleem tussen burgers.
Vuur en beschaving
Volgens de socioloog Joop Goudsblom stond vuur, of liever de beheersing van vuur, aan de basis van het ontstaan van menselijke samenlevingen. Het bewaken van vuur (het zelf maken ervan kwam veel later); het zorgen dat het niet uitgaat maar ook zorgen dat het niet uit de hand loopt, dwong groepen mensen ertoe samen te werken en hun eigen en elkaars gedrag te beheersen.
Vuurbeheersing, het organiseren van brandstof, en de toepassingen van vuur, maakten dat de verschillen tussen mensachtigen en andere diersoorten groter werden. Vuurbeheersing is in feite wat ons tot mens gemaakt heeft, aldus Goudsblom. Zijn ‘Vuur en beschaving’ (1992) is nog steeds een prachtig boek over vraagstukken van menselijke samenlevingen, een aanrader.
Volgens Goudsblom is open vuur in de loop der eeuwen uit ons dagelijks leven verdwenen. Vuur werd een collectief goed, dat nu in de vorm van elektriciteit uit onze stopcontacten komt of in dat ons in de vorm van onzichtbare kleine vonkjes in de motoren van onze auto’s voortbeweegt. Zo verdween ook de directe beschavingsdruk op individuen, om beheerst en voorzichtig met vuur om te gaan, uit ons dagelijks leven.
De nieuwe populariteit van haarden en houtkachels laat zien dat het in verreweg de meeste gevallen om een luxegoed gaat, dat indruist tegen ontwikkelingen die vuurgebruik efficiënt en collectief hebben gemaakt. De opleving van het vraagstuk rond open vuur maakt ook duidelijk hoezeer de omgang ermee vraagt om regels en controle.
En waar de overheid lafhartig optreedt, zowel in vuurbeheersing in het groot (klimaatvraagstukken) als vuurbeheersing in het klein, worden burgers aan elkaar overgelaten. Dit leidt tot polarisatie en agressie, waardoor de overheid nóg minder geneigd is om in te grijpen.
Dat verbod zal er dus voorlopig nog niet komen, hoewel ik natuurlijk hoop van wel. Tot die tijd wens ik iedereen zijn eigen vuurtje, zolang men de rook in de eigen slaapkamer opvangt. Als teken van beschaving. Dank u.
Mieke van Stigt is socioloog en pedagoog.
Foto: Joshua Newton via Unsplash