Een goede bekende van mij is een steengoede onderzoeker met een cv van hier tot Harvard. Het viel mij op dat hij er de laatste tijd wat vermoeid uitzag. ‘Wat scheelt eraan, Johan?’
Johan liep helemaal leeg. Hij had maanden keihard gewerkt aan een NWO-voorstel (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek). Het ging om groot geld. Hij had een indrukwekkend consortium samengesteld en een innovatief idee gelanceerd met grote maatschappelijke impact. Voor de zekerheid had hij het bij een bevriende Amerikaanse collega getoetst die meteen lyrisch was. Op de aanvraag waren vijf referee-rapporten verschenen met grotendeels constructief commentaar en hij had alle punten bevredigend kunnen adresseren. Om vervolgens om volkomen onduidelijke redenen te worden afgewezen.
Toen hij gebruikmaakte van de mogelijkheid navraag te doen waarom hij was afgewezen met louter positieve referee-rapporten en alle kritische punten opgelost in een sterk consortium, kreeg hij geen enkel zinnig antwoord. Had Johan gewoon pech?
Prikkelarm systeem
Ik ben bang van niet. Hier gaan dingen op heel veel niveaus mis. Eerst even wat geschiedenis. Vroeger (in de zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw) leunden universiteiten vooral op zogeheten eerste geldstroom voor onderzoek. Zeg maar belastinggeld. Dat geld werd vooral verdeeld op historische gronden. Dat leidde tot een wat prikkelarm systeem waar bevlogen onderzoekers veel baat bij hadden, maar minder bevlogen onderzoekers in luilekkerland belandden of zich konden uitleven in zinloze hobby’s.
In plaats van het verspillen van belastinggeld aan vage hobby’s gaan we concurrentie inzetten
Liefhebbers van Het bureau van J.J. Voskuil kunnen zich vast nog herinneren hoe medewerkers van het Meertens Instituut (waar Het bureau over ging) destijds onderzoek deden naar het ophangen van de nageboorte van een paard en meer exotische zaken zonder enige importantie.
Bizarre ratrace
De angst voor de ‘Bureau-isering’ van de universiteiten heeft geleid tot een bizarre ratrace met in de hoofdrol NWO en het zorgzusje ZonMw. De basisgedachte lijkt logisch. In plaats van het verspillen van belastinggeld aan vage hobby’s gaan we concurrentie inzetten. Als mededingingseconoom kan ik daar natuurlijk niet tegen zijn.
Het idee is dat verschillende onderzoekers of onderzoeksconsortia voorstellen indienen die onafhankelijk getoetst worden op wetenschappelijke kwaliteit, innovatie en maatschappelijke relevantie. En je kunt in de onderwerpkeuzes nog wat sturen ook. And may the best one win!
Bij de concurrentie op universiteiten is aan vrijwel geen enkele basisvoorwaarde voldaan
Concurrentie werkt heel goed als aan een aantal randvoorwaarden is voldaan. Neem een bakker. Laatst ging een bakker bij mij om de hoek failliet. Terecht, de andere bakkers in de buurt hadden een beter prijs-kwaliteitverhouding en de bakker in kwestie slaagde er niet in het tij te keren. De prijs was transparant en de kwaliteit, die bepalen de consumenten zelf. Ze kunnen eens hier proeven en dan eens daar en vervolgens hun keuzes maken. Als gevolg van de failliete bakker worden de andere bakkers niet lui of kunnen ze niet plotseling monopolieprijzen vragen, want er is zo weer een nieuwe bakker.
Concurrentie mooi fenomeen
De bakkers weten precies aan welk spel ze meedoen. Ze kunnen zelf de prijs bepalen en de kwaliteit waarmaken. Ze hebben consumentenonderzoek gedaan en schatten de buurt in op het gebied van smaak (ik woon trouwens in een zuurdesembuurt). En inderdaad de beste bakkers maken de meeste winst. Bloed, zweet en tranen in combinatie met talent wordt hier altijd beloond. Concurrentie, het is toch een mooi fenomeen.
Concurrentie werkt minder goed als aan één of meer voorwaarden niet is voldaan. Bij de concurrentie op universiteiten is aan vrijwel geen enkele basisvoorwaarde voldaan. Ten eerste is het volstrekt onduidelijk op basis van welke gronden de ene aanvraag wel wordt toegekend en de andere niet. Soms heb je geluk en gaat alles volgens het boekje, maar daar is geen enkele garantie op en ook geen ordentelijk proces om die kans te vergroten.
Onderzoekers doen gedwongen mee aan deze wedstrijd, wat leidt tot verspilling, frustratie en vriendjespolitiek
Zeker in een land als Nederland, waar regelmatig maar weinig mensen verstand hebben van een bepaald vakgebied, kan zo’n proces al snel ontaarden in een onsmakelijk tafereel van onderzoekers die elkaar de bal toespelen. Wat ‘maatschappelijk relevant’ is, is een rekbaar begrip en wetenschappelijke kwaliteit is ook niet altijd even objectief vast te stellen zeker niet op voorhand. Laat staan innovativiteit.
Dolgedraaide mallemolen
Daar waar bakkers precies weten hoeveel bakkers er in de buurt zijn en welk brood die bakken, tasten onderzoekers volkomen in het duister. Niet alleen hebben ze geen idee hoeveel concurrenten ze hebben, ze weten ook niet wat die ongeveer doen. Het gevolg is een groteske verspilling van schaarse onderzoekstijd.
Elke universiteit voelt zich genoodzaakt mee te doen aan deze dolgedraaide mallemolen, want met alleen eerste geldstroom ga je het niet redden. Om vervolgens onderzoekstijd te zien verdampen in een wedstrijd met onduidelijke spelregels, kwestieuze thuisfluiters en random uitslagen.
Onderzoekers die NWO-voorstellen schrijven, lijken daarmee op bakkers die precies weten welk brood ze zelf bakken, maar geen idee hebben of consumenten daarop zitten te wachten. En zelfs als blijkt dat de consument hun brood niet lust en ze morgen een ander brood bakken, geeft dat geen enkele garantie. Want de consument van morgen is weer een hele andere. Het kan zelfs zo zijn dat die juist het brood van gisteren lekker bleek te vinden.
Er is geen bakker in de wereld die aan zo’n bizarre wedstrijd zou meedoen. Maar Nederlandse onderzoekers worden gedwongen aan deze wedstrijd mee te doen, wat tot verspilling, frustratie en vriendjespolitiek leidt.
Rust en vrijheid
Kan het anders? We willen toch ook niet op Het bureau gaan lijken per slot van rekening. Ik zie voor de top veel meer in langjarige commitments aan centers of excellence, uitsluitend te beoordelen door buitenlandse peers. De onderzoekscentra kunnen dan in alle rust en vrijheid hun gang gaan en worden aan het einde afgerekend door visitatiecommissies, zodat de prikkels in tact blijven.
Laat vooral voor jonge onderzoekers deze onzinnige ratrace stoppen
Maar onderzoek gaat niet alleen over de top. Voor het ‘gewone’ onderzoek moet de goede oude eerste geldstroom weer van stal gehaald worden. Concurrentie is hier eenvoudigweg gedoemd te falen, vooral op de manier waarop het nu gaat. Goede bedoelingen ten spijt, het gaat niet werken. Visitatiecommissies zijn bekwaam genoeg om rare hobby’s te killen en laat onderzoekers verder vooral in vrijheid bepalen wat ze willen onderzoeken.
En laat vooral voor jonge onderzoekers deze onzinnige ratrace stoppen. Gevestigde belangen weten vaak nog hun weg te vinden, maar of deze vorm van concurrentie via NWO of ZonMw voor jonge onderzoekers ooit iets goeds heeft opgeleverd? Nou laat mij het bewijs maar eens zien. Peer reviewed, double blind, randomized controlled. We moeten streng zijn.
Johan heeft ondertussen long covid opgelopen. Hij heeft wel net een aantrekkelijk aanbod uit Denemarken gekregen om te werken bij zo’n center of excellence. In de schaarse tijd die hij fit is, is hij alvast Deens aan het oefenen. Spild is Deens voor verspilling; frustration is Deens voor frustratie. Die woorden hoopt hij daar niet nodig te hebben.
Marcel Canoy is hoogleraar aan de VU op het gebied van gezondheidseconomie en dementie, en adviseur van de ACM.