Goed sociaal beleid maakt juist verschil tussen mensen

Uit de recente evaluatie van de Participatiewet blijkt dat die nauwelijks tot meer baankansen van mensen met een bijstandsuitkering leidt. Het kán veel beter, betoogt Janny Bakker-Klein, maar dan moeten we anders gaan kijken en ons niet laten beknellen door regels en starre gemeentelijke culturen.

Vijf jaar geleden kregen gemeenten belangrijke sociale taken toegespeeld. Ze moesten mensen stimuleren meer voor elkaar te zorgen en een scherper oog hebben voor een menselijke benadering. Mensen in de bijstand bijvoorbeeld mochten niet verpieteren, maar met aandacht aan het werk geholpen, en als dat niet lukte dan toch op z’n minst ‘meedoen aan de samenleving’. Deze weken regent het evaluaties, en één ding is duidelijk: er komt nog te weinig van die idealen terecht. De recente evaluatie van de Participatiewet door het SCP spreekt boekdelen: de invoering van de wet heeft de afgelopen vijf jaar nauwelijks geleid tot meer baankansen voor mensen met een bijstandsuitkering.

Het goede nieuws is dat er veel meer kan dan we denken. Maar dan moeten we wel anders gaan kijken, en doen wat voor het de individuele mens werkelijk van betekenis is.

Een ongebruikelijk voorbeeld

Tot een paar jaar geleden was ik wethouder in de gemeente Huizen, en daar vertelde een klantmanager me iets ongebruikelijks. Een van zijn bijstandscliënten was al 20 jaar aan de drugs. De klantmanager: ‘Als je hem zag, dacht je: die krijg ik niet meer aan het werk.’ Maar de klantmanager liet het daar niet bij zitten, en ging op onderzoek. ‘Ik kwam erachter dat hij zwart werkte bij zijn zwager in een garage.’

De klantmanager had toen de formele regels kunnen volgen en zijn cliënt een korting op de uitkering kunnen opleggen. Immers, fraude is fraude. Maar wat deed hij? Hij ging naar de zwager en stelde voor: kunnen we dat werk niet wit maken? Daar voelde die zwager wel voor, op voorwaarde dat de man zijn rijbewijs haalde. We hebben toen als gemeente zijn lessen vergoed. We vroegen ook aan de zus van de man of die zijn financiële administratie niet wilde overnemen. Dat wilde ze wel.

Het voorbeeld laat zien dat het ideaal van mensen die elkaar helpen – een beroep doen op het eigen netwerk, in het jargon van de decentralisaties - veel beter te realiseren is door gemeenten dan we vaak denken. Het voorbeeld laat ook zien dat als we naar de mens kijken in plaats van vanuit het systeem en de regels redeneren we veel meer kunnen bereiken. We moeten met een ander woord ‘responsief’ handelen.

Het systeem is gebaseerd op wantrouwen

Gemeenten hebben er vaak een handje van om te denken dat mensen op maat helpen niet kan omdat de regels dat verbieden, omdat het onrechtvaardig zou zijn tegenover andere burgers. In het voorbeeld: moeten we dan maar toestaan dat mensen zwart mogen werken en ze ook nog helpen met hun rijbewijs? Het antwoord: niet als regel, maar wel als we een individueel mens zo kunnen helpen. Voor de beste aanpak moet je ongelijke mensen soms ongelijk behandelen.

Daarvoor moeten we bestuurlijke culturen doorbreken. Momenteel is in het gemeentelijke sociaal domein het denken in voorzieningen leidend. Die moeten dan voor iedereen hetzelfde zijn, want we gaan ervan uit dat mensen maximaal willen profiteren van hun rechten. Het hele systeem van voorzieningen is daarom gebaseerd op wantrouwen. Hetzelfde ‘wantrouwendenken’ dat ertoe leidt dat grote groepen burgers geprofileerd worden met het computersysteem SyRI omdat ze wel eens uitkeringsfraude zouden kunnen plegen. En mensen die met wantrouwen worden benaderd, worden daar geen betere mensen van. Bovendien vergt wantrouwen een kostbare controlerende bureaucratie.

Fundamenteel anders kijken

Al jaren verwonder ik me over schrijnende situaties van kwetsbare mensen die in ons land veel leed wordt aangedaan. Formeel klopt het beleid en kloppen de regels, maar in de dagelijkse praktijk is de toepassing daarvan voor deze mensen niet in hun voordeel, en ook niet in dat van de samenleving. Laten we daarom in het contact tussen de overheid en mensen die ondersteuning nodig hebben veel meer ruimte geven aan normatieve vragen.

Wat maakt voor u het leven tot een goed leven? Wat is daarvoor nodig? Welke belemmeringen moeten we daarvoor wegnemen? Dit type vragen gaat uit van de noden van individuele mensen. Dat is lastig want het past niet in het huidige systeemdenken. Daarin is het juist de norm om niét vanuit individuele situaties van mensen te denken en te handelen.

In de kern gaat het erom dat we het aandurven om echt fundamenteel anders te gaan kijken door vanuit het kleine, het individu, naar het grote, het systeem, te denken in plaats van andersom.

Janny Bakker-Klein is voorzitter van Movisie en promoveerde op 4 december op haar proefschrift ‘Anders kijken. Een zoektocht naar responsiviteit in het sociaal domein’ aan de Erasmus Universiteit. Een verkorte versie van dit artikel verscheen eerder in Trouw.

 

Foto: Malte Lu via Pexels