Doemdenken, generatie-nix, no-future: het zijn allemaal begrippen afkomstig uit de crisisjaren tachtig van de vorige eeuw. Oplopende olieprijzen, hoge loonkosten en de relatief ruime uitgaven aan sociale zekerheid lagen destijds in belangrijke mate ten grondslag aan de economische neergang en geringe perspectieven op verbetering. Er was bovendien een tekort aan woningen en de Koude Oorlog was ook nog niet tot een einde gekomen.
En er was werkloosheid, vooral onder jongeren. In 1984 bedroeg de jeugdwerkloosheid ongeveer 18 procent. En hoewel veel jongeren van 15 tot en met 24 jaar toen in opinie-onderzoek aangaven de grip op het leven te verliezen, hebben de meesten hun achterstand op de arbeidsmarkt ingelopen. Nu, dertig jaar later, worden wederom veel mensen geconfronteerd met een ongunstige economische situatie. Met de vervlechting van internationale economieën lijkt het probleem dit keer minder goed tembaar dan voorheen en dient zich opnieuw de vraag aan: stevenen we af op een ‘verloren generatie’?
Jongeren en een verhoogd risico op baanverlies
Dat jongeren een grotere kans hebben om werkloos te raken, is niet verwonderlijk. De meeste schoolverlaters hebben weinig werkervaring. Bovendien hebben degenen die werken vaak een flexibele aanstelling. Juist dit type banen verdwijnt als het economisch tegenzit als sneeuw voor de zon. Op korte termijn zijn er geen verbeteringen op de arbeidsmarkt te verwachten aangezien wezenlijk economisch herstel op zich laat wachten en conjuncturele verbeteringen altijd met de nodige vertraging op de arbeidsmarkt doorwerken. De ene groep jeugdwerklozen loopt hierbij meer risico dan de andere.
De kans om tot de meest kwetsbare groep te behoren (de groep buiten het onderwijs- en arbeidssysteem), verschilt naar een aantal achtergrondkenmerken. Jongeren met een handicap, een migrantenachtergrond, laaggeschoolden en jongeren van wie de ouders gescheiden zijn behoren vaak tot de risicogroepen. Het zijn ook vaak jongeren die nog geen werkende partner hebben, die met zijn of haar inkomen kan zorgen voor een financiële buffer tegen de gevolgen van werkloosheid.
Optimisme als sociale norm
Hoe problematisch is het om werkloos te zijn op jonge leeftijd? In het algemeen zorgt werkloosheid voor een lager persoonlijk welbevinden en levert het een flinke dosis (bestaans-)onzekerheid op. Maar lost het probleem zich niet gewoon vanzelf op en zijn ook jongeren deze mening toegedaan? Is er niet eerder sprake van tijdelijke stilstand in plaats van een ‘verloren generatie’?
In de literatuur zijn er nog maar betrekkelijk weinig inzichten te vinden als het gaat om de omgang met werkloosheid voor de huidige generatie jongeren, die grofweg tussen 1985 en 2000 is geboren. Op basis van bestaande statistieken en 35 diepte-interviews met werkloze jongeren door heel Nederland valt vooral een sterk vooruitgangsgeloof op, ook al gaat dit soms met vallen en opstaan. Jongeren maken geen ophef over een verloren geboortecohort. Verre van dat. Zelfs niet bij de personen waarbij de problematiek zo op het oog het grootst is. Als je naar het verhaal van de jongeren luistert, komt eerder een beeld naar voren dat ‘mislukken’ synoniem is voor persoonlijk falen, waar niemand aan wil. Er staat vooral voor hoger opgeleide jongeren een ‘dodelijke’ straf op het erkennen dat iets niet gelukt is: sociale afwijzing en een besef van persoonlijk tekortschieten. De nadruk op eigen initiatief en individuele zelfredzaamheid in sociaal beleid en veranderingen in het onderwijssysteem sinds eind jaren negentig alsmede onze manier van kijken naar risico’s liggen hieraan ten grondslag.
Niet alleen hoger opgeleide werkloze jongeren staan overigens nog altijd optimistisch in het leven. Ook lager opgeleiden benadrukken een optimistische levenshouding, zij het dat dit op een meer ‘geholpen’ wijze met de hulp van publieke professionals tot stand komt.
Maar: een gevaarlijke cocktail
Hoeven we ons dus geen zorgen te maken over een ‘verloren generatie’? Nee, want dit is niet het hele verhaal. De publieke dienstverlening richting werkzoekenden lijkt er namelijk niet beter op te worden. De financiële infrastructuur wordt in snel tempo afgebouwd. Ook gemeenten ontkomen niet aan het bezuinigingsprogramma en korten eveneens aanzienlijk op de uitgaven aan arbeidsbemiddeling. Hiermee dreigt het gevaar te ontstaan van ‘insiders’ en ‘outsiders’ in de (arbeids-)samenleving. De kansen van hoger opgeleide werkzoekers zullen niet zwaar onder de afnemende publieke bemiddelingsfunctie lijden. Natuurlijk staan werkgevers momenteel ook voor hoger opgeleide werkloze jongeren niet in de rij, maar we weten dat vooral de lager opgeleide werkzoekenden in crisistijd zwaar worden getroffen. Juist de minder kansrijken op de arbeidsmarkt kunnen extra (publieke) ondersteuning gebruiken. We weten uit eerder onderzoek dat financiële ontevredenheid, omgang met criminele peers en een ervaren gebrek aan publieke ondersteuning een gevaarlijke cocktail vormt voor sociale onrust.
Blijvend persoonlijke aandacht besteden aan groepen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt is daarom zeer gewenst. Anders verdwijnt alsnog het geventileerde optimisme van jongeren achter de horizon.
Fabian Dekker is postdoctoraal onderzoeker aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is tevens auteur van het boek ‘Bankzitten. Jeugdwerkloosheid in Nederland’, uitgegeven door Boom Lemma Uitgevers.