Lagere inkomens sparen niet of nauwelijks voor pensioen

Het debat over pensioen wordt gedomineerd door een tegenstelling tussen jong en oud. Maar minstens zo belangrijk is het onderscheid tussen inkomens. Want de lagere inkomens sparen veel minder voor hun pensioen. Betere informatieverschaffing kan hier een uitweg in bieden.

De systematiek van de in 1957 ingevoerde Algemene Ouderdomswet (AOW) staat al enige tijd ter discussie vanwege de al maar toenemende twijfel of het omslagstelsel wel voldoende opbrengt om de uitkeringen te financieren. Vanwege de steeds oudere bevolking in combinatie met lage rentes en tegenvallende beursresultaten staan ook de pensioenfondsen hevig onder druk. Zoals het er nu naar uitziet, zullen de pensioenuitkeringen in Nederland als gevolg van demografische en economische ontwikkelingen omlaag gaan. De belangrijkste indicaties van die waarschijnlijke daling zijn: de aangekondigde kortingen op pensioenaanspraken, het niet langer indexeren van pensioenen en tal van aanpassingen van het sociale zekerheidssysteem.

Jongeren verwachten minder pensioen dan ouderen

Je zou verwachten dat de genoemde ontwikkelingen, leiden tot een toename van private besparingen: door nu meer opzij te leggen kan een eventuele financiële tegenvaller later immers opgevangen worden. Ons onderzoek heeft deze zogenaamde spaarreactie onder de loep genomen via enquêtes onder werknemers. Twee vragen stonden daarbij centraal, namelijk: hoeveel pensioeninkomen verwachten de werknemers later te hebben, en hoe (on-)zeker zijn ze dat ze dit inkomen ook daadwerkelijk ontvangen. De antwoorden op deze vragen, verzameld sinds 2006, laten een duidelijk patroon zien. Ten eerste blijken ouderen (50+) minder onzeker te zijn over hun toekomstige inkomen en verwachten ze meer pensioen te krijgen dan jongeren. Ten tweede blijken jongeren, als in een spiegelbeeld, veel onzekerder te zijn en verwachten ze over minder pensioeninkomen te kunnen genieten dan de ouderen.

Beide verwachtingen, van ouderen en jongeren, hebben we gekoppeld aan het spaargedrag van individuele huishoudens en vervolgens gekeken naar de spaarreactie. Daarbij hebben we zo goed mogelijk gecorrigeerd voor factoren, zoals de verschillen tussen mensen in termen van opleiding, inkomen, vermogen, alsook voor mogelijk aselecte steekproeven. Uit de aldus verkregen bevindingen komt een tweedeling naar voren. Lagere inkomens, grofweg tot en met modaal, hebben hun spaargedrag niet aan de verwachtingen aangepast. Ondanks het onzekere toekomstbeeld is er geen systematische spaarreactie waarneembaar in de data. Dit in tegenstelling tot de data voor de hogere inkomensgroepen: welgestelden sparen wel meer als reactie op onzekerheid en op de verwachte daling van hun pensioeninkomen.

De uitkomst dat minder verdienende werknemers zich minder goed voorbereiden op de toekomst dan beter verdienenden is consistent met de resultaten van een, ander empirisch onderzoek onder huishoudens uit dertien Europese landen: ook daar blijkt dit verschil in de mate van voorbereiding op het pensioen. De slechte voorbereiding op het pensioen kan een inkomensklap betekenen, zeker gezien de huidige ontwikkelingen rond de oudedagsvoorzieningen. Er bestaat met andere woorden een reële kans dat de lagere inkomens straks genoegen moeten nemen met een lagere levensstandaard na pensionering. Dat geldt niet of in veel mindere mate voor de meer verdienenden die wel maatregelen nemen om hun huidige levensstandaard te kunnen behouden.

Kunnen of willen lagere inkomens wel voor pensioen sparen?

De grote vraag is waarom de lagere inkomensgroepen minder sparen voor de toekomst: kunnen of willen ze dat niet? Natuurlijk kan het zo zijn dat sommige mensen simpelweg te weinig verdienen om geld voor later opzij te zetten. Punt is echter dat onze bevinding dat lagere inkomens minder sparen voor later, ook betrekking heeft op modale inkomens. Voor die groep, die wel geld opzij zou kunnen zetten, lijkt pensioensparen echter geen prioriteit te hebben. De modale inkomens geven kennelijk de voorkeur aan een tweede auto, meerdere vakanties per jaar en het bezit van luxegoederen. Dat zijn keuzes die het leven op korte termijn mogelijk zeer veraangenamen, maar, in combinatie met lage pensioenuitkeringen, op latere leeftijd leiden tot minder welvaart.

Zolang mensen deze keuze bewust maken, en beseffen welke risico’s ze lopen, is er geen rol voor de overheid. Dat is anders, wanneer mensen hun keuzes minder bewust maken. Dan zou de overheid zich erop moeten toeleggen om de informatie over de pensioenen toegankelijker te maken en te verbeteren. In dit verband zij opgemerkt dat de Autoriteit Financiële Markten heeft geconcludeerd dat de meeste Nederlanders geen flauwe notie hebben van het pensioen. Een stoomcursus budgetplanning en betere pensioenoverzichten, bijvoorbeeld via het loonstrookje, jaaropgave of de personeelsafdelingen van bedrijven, zou daarin allicht enige verandering kunnen brengen.

Financiële ‘geletterdheid’ moet omhoog

Dit stuk moet niet gelezen worden als de prelude op een onafwendbare, sombere toekomst; de veranderingen in het pensioensysteem hoeven namelijk niet per definitie slecht uit te pakken voor de lagere inkomensgroepen. Voorwaarde is wel dat de wijzigingen en aanpassingen op juiste, toegankelijke wijze onder de aandacht van werknemers, zowel de hoog- als laagverdieners, worden gebracht en toegelicht.

In het nieuwe pensioencontract zouden de risico's die nu impliciet in het pensioensysteem zitten expliciet kunnen worden gemaakt, zodat mensen in de toekomst beter keuzes kunnen maken over de risico’s die ze willen lopen.

Peter van Santen promoveerde onlangs bij de Rijksuniversiteit Groningen op zijn onderzoek ‘Precautionary Saving, Wealth Accumulation and Pensions: an empirical microeconomic perspective’. Hij is nu als onderzoeker verbonden aan de Zweedse centrale bank. Het volledige proefschrift kunt u hier lezen.

Foto: Bas Bogers