Participatiesamenleving belemmert integratie gezinnen met niet-westerse culturele achtergrond

Niet-westerse moslimgezinnen raken steeds geïsoleerder als ze hulp nodig hebben. De participatiegedachte schrijft voor dat burgers eerst en vooral hun eigen netwerk moeten aanspreken. Maar steun uit de eigen gemeenschap betekent voor niet-westerse moslims meer gevoelens van uitsluiting en minder integratie in de Nederlandse samenleving.

De huidige zo bejubelde participatiesamenleving maakt de kloof tussen Nederlanders met en zonder een migratieachtergrond alsmaar groter (Azghari, Van de Vijver, & Hooghiemstra, 2018). Het idee dat iedereen op eigen kracht en met inzet van het eigen netwerk de regie voert over het eigen welbevinden werkt vooral voor de niet-westerse moslimgezinnen met een zwak sociaal netwerk en een lage sociaaleconomisch status averechts. Als de steun moet komen vanuit hun eigen besloten gemeenschap vergroot dat gevoelens van exclusie.

Wanneer men de schroom van zich afschudt en hulp inschakelt van de eigen familie of vriendenkring is er al heel veel leed. Gezinnen met een niet-westerse culturele achtergrond doen pas een beroep op hulpverlening als het water tot aan de lippen komt, blijkt ook uit een lopend onderzoek van het Avans-lectoraat ‘Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties’ in gesprek met deze gezinnen en sociaal werkers.

Wat betekent hulp vragen voor mensen met een migratieachtergrond?

Voordat we ons afvragen of mensen met migratieachtergrond in staat zijn om de weg naar de hulpverlening te vinden, moeten we eerst verkennen wat voor ideeën daarover leven. Zijn zij op de hoogte van de inrichting van het Nederlandse zorglandschap en de route naar instellingen? Tot op welke hoogte wordt hun beeldvorming beïnvloed door ervaringen uit het land van herkomst? Hoe hoog is de drempel om uit de school te klappen over intieme familiegheimen?

Zulke vragen zijn niet eenvoudig te beantwoorden, maar als we voor iedereen iets willen betekenen, wel essentieel om te stellen. Want een goed zorgaanbod met een goede toegang maakt dat mensen volwaardig mee kunnen doen aan de samenleving. De vraag is ook of sociaal werkers voldoende toegerust en voorbereid zijn om cultuurbepaalde dilemma’s het hoofd te kunnen bieden.

Mismatch tussen verwachtingen en wat hulpverleners bieden

Niet-westerse gezinnen zijn niet goed op de hoogte zijn van wat een participatiesamenleving inhoudt, laat staan hoe ze daarnaar kunnen handelen. Uit ons onderzoek kwam naar voren dat er een mismatch is tussen wat burgers of cliënten met een niet-westerse culturele achtergrond verwachten en wat hulpverleners kunnen bieden. We signaleerden drie in het oog springende verschillen.

Ten eerste zien gezinnen met een niet-westerse culturele achtergrond de hulpverlener als een probleemoplosser. Zij houden hen vanwege hun studie of uniform verantwoordelijk voor het oplossen van hun klachten. Als ze met een probleem komen dan verwachten ze niet alleen een diagnose (wat is het probleem?), maar ook het medicijn (de oplossing).

Op de tweede plaats snappen burgers met een niet-westerse culturele achtergrond niet waarom zij de probleemeigenaar zijn en het initiatief moeten nemen om het vraagstuk op te lossen waarvoor ze juist bij de hulpverlener aankloppen. Ten derde wordt door de hulpverleners nauwelijks rekening gehouden met de cultuur van niet-westerse gezinnen en hun visies op en verwachtingen van de hulpverlening.

Schaamte weerhoudt hen van hulp vragen aan familie

De eerste twee verschillen (de hulpverlener lost mijn probleem op en ik hoef geen actie te ondernemen) staan haaks op de participatiegedachte. Die verwacht immers van de hulpvragers dat ze zoveel mogelijk gebruikmaken van hun eigen kracht en sociaal netwerk en dus niet afhankelijk zijn van professionele hulpverlening. Dit dwingt burgers om meer beroep te doen op de eigen familie en vriendenkring.

Bij burgers met een niet-westerse culturele achtergrond gaat dat niet van harte, vanwege schaamtegevoelens en de ander niet tot last willen zijn. In niet-westerse culturen hangt men niet graag de vuile was buiten, tenzij de nood hoog is. Maar in zo’n noodgeval versterkt de participatiegedachte zeker de banden met de eigen familie en mensen met dezelfde etnische achtergrond.

Inschakeling eigen netwerk belemmert integratie

Tegelijkertijd belemmert deze eenzijdige versterking van de band met familie integratie in de Nederlandse samenleving. Mensen maken op deze manier buiten de eigen familie en vriendenkring weinig nieuwe contacten. Dat maakt hen extra kwetsbaar omdat hun hulpbronnen beperkt zijn en snel uitgeput.

Dat de participatiegedachte behalve zelfredzaamheid ook nieuwe verbindingen stimuleert blijkt voor moslimgezinnen met een niet-westerse culturele achtergrond een utopie. Het draagt bij aan isolatie.

Als familie-eer geen warm bad, maar knellend harnas is

Met name in groepen, waarin de familie-eer een grote rol speelt, doet zich een paradox voor. De familiebanden zijn zeer hecht en men vindt het een groot goed om voor elkaar op te komen en zorg te dragen. Maar datzelfde warme bad wordt een knellend harnas als er intern conflicten spelen die de naam van de familie in diskrediet kunnen brengen.

Dan wordt het moeilijk om binnen de eigen kring en op eigen kracht problemen op te lossen. In plaats van het eigen netwerk moeten de professionals dan hulp bieden. Een buitenstaander wordt vaak eerder vertrouwd dan een lid van de gemeenschap dat uit de school zou kunnen klappen over een familiegeheim (Janssen, 2017).

Meer aandacht voor cultuurbepaalde verschillen in opleiding

Bij de opleiding tot sociaal werker moet extra aandacht komen voor cultuurbepaalde dilemma’s die de integratie mogelijk belemmeren. Nu is er te weinig aandacht voor verschillen in verwachtingen van niet-westerse moslimgezinnen en hulpverleners.

De focus moet daarbij liggen op hoe hulpverleners de eigen kracht en het sociaal netwerk van burgers met een niet-westerse culturele achtergrond kunnen helpen versterken. Op deze manier bijdragen aan een rijker en breder sociaal kapitaal behoort tot de belangrijkste taken van de toekomstige sociaal werkers.

Youssef Azghari is docent Social Work en onderzoeker bij het lectoraat Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties & Jeugd, Gezin en Samenleving aan Avans Hogeschool. In 2018 promoveerde hij met zijn proefschrift ‘Participation of Young Moroccan-Dutch and the Role of Social Workers’.

Janine Janssen is hoofd onderzoek van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld van de nationale politie, lector Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties aan Avans Hogeschool en bijzonder hoogleraar Rechtsantropologie aan de Open Universiteit.

 

Foto: Bas Bogers (Straatfotografie.com)

Bronnen

 Referenties

Azghari, Y., Van de Vijver, F. J. R., & Hooghiemstra, E., (2018). Social Workers’ Contribution to Success in lives of Young Moroccan-Dutch. European Journal of Social Work. doi:10.1080/13691457.2018.1469470

Janssen, J. (2017). Focus op eer. Een verkenning van eerzaken voor politieambtenaren en andere professionals, Den Haag: Boom Criminologie.

Dit artikel is 13109 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (10)

  1. Zijn de hindernissen voor de sociaal-economisch zwakke gezinnen zonder een (islamitische) migratie-achtergrond fundamenteel anders dan deze bevindingen voor de sociaal-economisch zwakke gezinnen met een islamitische migratie-achtergrond? Spelen voor de eerstgenoemde gezinnen niet evenzeer de beperkte, weinig krachtdadige netwerken, zekere schaamtegevoelens, de (te) late vraag om hulp en de bijkomende verwachtingen bij hulpverlening? Kortom, in welke zin onderscheiden sociaal-economisch zwakke gezinnen zich van elkaar en waar is dit dan aan toe te schrijven?

  2. De ‘participatiesamenleving’ bestaat niet eens en is een manipulatieve woordkeuze van het kabinet om op sociale voorzieningen te kunnen bezuinigen.
    Gebrek aan ‘integratie’ van gezinnen met een niet westerse culturele achtergrond heeft er dan ook weinig mee te maken.
    De culturele kloof en de desintegratie van deze groepen heeft dan ook een andere achtergrond. Het vormen van een eigen culturele identiteit wordt ontleend aan de cultuur van het land van herkomst. De sociale hulpverlening moet hier op inspelen maar of dit tot sociale integratie leidt is niet waarschijnlijk.

  3. Zeer interessante tegenstrijding….meer participatie kan soms minder integratie betekenen.

  4. @ Broek 12/11 18.47u

    Terecht stelt Broek aan Janssen / Azhgari de vraag: ‘Zijn de hindernissen voor (1) de sociaal-economisch zwakke gezinnen zonder een (islamitische) migratie-achtergrond fundamenteel anders dan deze bevindingen voor (2) de sociaal-economisch zwakke gezinnen met een islamitische migratie-achtergrond?’ Nummering van s.d.

    Ik herhaal die vraag. Vergaat het die tweede groep nog erger, en is daarin de Islam de differentieel?

  5. Ja, ik ben ook benieuwd naar het antwoord op de vraag van Aart Broek. In de participatiesamenleving is het versterken van sociale netwerken een kerntaak van sociaal werkers. Hoezo nemen islamitische migranten daarin een uitzonderingspositie in?

  6. Jeetje hoelang nog en hoever moet de Nederlandse zorg- en welzijnscultuur zich, lees hulpverleners, aanpassen aan mensen met een niet westerse of Islamitische cultuur.
    Als de westerse cultuur je niks interesseert, inclusief de hulpverlening dan zal diezelfde hulpverlening geen enkele rol van betekenis zijn.
    Persoonlijke integratie lukt alleen als je dat wilt. Het moet nu toch wel duidelijk zijn dat niet westerse mensen voor het overgrote deel helemaal niet willen integreren.
    Het fundamentele probleem is hier het egoïsme. Het ego is het probleem. Het ego vindt dat zijn probleem opgelost dient te worden door de ander. Sterker nog het eist van zijn directe omgeving de oplossing. Nou wakker worden maar…dat gaat het niet worden. Ik denk dat we op een punt komen in de geschiedenis dat veel mensen het zogenaamde integratie-probleem zat zijn en erachter komen dat het egoïsme van niet westerse culturen het probleem is. Egoïsme is de basis voor een Tribal-mentaliteit. En deze primitieve Stammen-mentaliteit staat haaks op een open en vriendelijke samenleving.

  7. Toppie, ben het hartstikke eens met je Hans, doodknuffelen is niet meer van deze tijd. Die helpende hand, moet maar eens over zijn. De zgnd Nederlander moet het ook op eigen kracht doen.

    Elly Baalemans

  8. Beste Aart,

    Leuk je weer eens te ontmoetten en een interessante vraag.
    Ik kom maar weer eens terug op Inclusief en exclusief denken dat ik hier al vaker aan de orde heb gesteld. Ik vraag mij af of dat onderwerp inmiddels in opleiding en bijscholing is geïntegreerd. Het wordt namelijk hoog tijd.

    De houding van de hulpverlening is duidelijk exclusief; u bent zelf verantwoordelijk en dient uw eigen oplossingen te vinden. Sinds het moment dat dit de officiële lijn is, is al herhaaldelijk gesteld en ervaren dat dat alleen opgaat voor mensen die voldoende sociaal vaardig zijn en over een effectief netwerk beschikken. Er is geen verschil tussen nieuwkomers en al hier wonenden.

    Om inclusief te kunnen denken en handelen, is kennis en ervaring nodig. Die is tot op zekere hoogte wel aanwezig bij hier wonenden, maar in het geheel niet bij nieuwkomers. Daardoor is de situatie totaal anders. Het gemis aan die kennis e.d. kan lang doorwerken. In de tijd van het gekloot van jongeren op Kanaleneiland, Utrecht, vroeg ik mijn accountancy stagiair Samir: ‘Samir hoe gaat dat nou als die jongeren op vakantie bij hun grootouders in het Rifgebergte zijn? Ha Toine, als ze daar iets rottigs uithalen, komt het hele dorp achter ze aan! Rotzooi maken laten ze daar uit hun hoofd’. Dezelfde mensen, andere omstandigheden, ander gedrag.
    Zolang alleen het gedrag van de jongeren wordt aangepakt, zullen de problemen blijven. De verzorgers zullen zich moeten realiseren welke invloed westerse omstandigheden op het gedrag van hun kinderen hebben. Als hen dat niet wordt uitgelegd en aangeleerd, dan blijft het dweilen met de kraan open.

    Inclusie is tegenwoordig een modewoord zo zie ik. Maar inclusie is een techniek, terwijl een houding, een overtuiging, vereist is. Ik voeg weer de definitie van van Boerwinkel toe in de hoop dat de sociale sector in Nederland het licht ziet, en begrijpt hoeveel verder Inclusief denken gaat dan Inclusie.

    Inclusief denken
    Niets is moeilijker dan een oude denkwijze, een oud denkpatroon op te geven en zich een nieuwe wijze van denken eigen te maken. Toch is dit het eerste dat moet gebeuren. Dit omzetten van ons denken, dit om-denken, gaat aan een nieuw handelen vooraf. Daarom kan niet voldoende nadruk worden gelegd op de primaire noodzaak van een ander denken.

    Tegenover het oude antagonistische, exclusieve denken zou ik als adequaat antwoord op de totaal veranderde situatie willen stellen: een nieuw inclusief denken.

    Daaronder versta ik een denken, dat er principieel van uit gaat dat mijn heil (geluk, leven, welvaart) niet verkregen wordt ten koste van of zonder de ander, maar dat het alleen verkregen kan worden als ik tegelijk het heil van de ander beoog en bevorder.

    Deze uitspraak is niet idealistisch, maar realistisch. De bedoeling is niet dat het edeler of mooier is om het heil van de ander te bevorderen, maar dat het verstandiger is. En dat het daarom niet onedel en laag is om alleen voor eigen heil en welvaart te werken, maar dwaas.

    Dr. F. Boerwinkel, Inclusief denken, Een andere tijd vraagt een ander denken, 1966, uitgever Paul Brand.

  9. Ad Goosens c.28.11.19

    ‘Inclusief’ (meegenomen) en ‘exclusief’ (uitgezonderd) zijn 2 modi van hetzelfde menselijk denken. Deze ratio materieel toegepast, komen ze gradueel voor, maar blijven ze als denkbeeld een onophefbaar geheel vormen. Het moderne denken heeft daar moeite mee, en, concomitant, de neiging in exclusivisme een uitroeibaar Kwaad te zien.

    Uitdrukking van dat Geheel’ zijn verschillende typen van menselijke samenlevingen: families, volken en landen enz. die allemaal verschillend zijn; bij de ėne groep hoor je, bij de ander minder of niet. Dat is het leven. Letten we daarbij op het inclusieve woord ‘groep’, een collectivum. Iemand als individu daartoe rekenen, kan als een racisme worden beoordeeld, hem ervan uitsluiten als een laakbaar xenofobistisch exclusivisme.

    Een simpel voorbeeld. Als Marokkaan huw je makkelijk een Nederlandse vrouw, als Nederlandse man moeilijker, pijnlijker, een Marokkaanse. Een kwestie van inclusievere – of exclusievere cultuur. Hoe Boerwinkel (boek 1966) door Goossens in zake ‘inclusief denken’ aanbevolen daarover denkt, weet ik niet. In een nog ouder boek de Bijbel kun je er ook veel of nog meer over opsteken.

    Intussen blijven we met de vragen zitten in ‘comments’ 1,4,5 aan Janssen / Azhgari gesteld

  10. Ad Goosens c.28.11.19

    ‘Inclusief’ (meegenomen) en ‘exclusief’ (uitgezonderd) zijn 2 elkaar definiërende modi van een zelfde menselijk denken. Deze relatieve ratio materieel toegepast, komen ze gradueel voor, maar blijven ze als denkbeeld een onophefbaar geheel vormen. Het moderne denken heeft daar moeite mee, en concomitant de neiging in exclusivisme een uitroeibaar Kwaad te zien.

    Uitdrukking van dat Geheel’ zijn verschillende typen van menselijke samenlevingen: families, volken en landen enz. die allemaal verschillend zijn; bij de ėne groep hoor je, bij de ander minder of niet. Dat is het leven. Letten we op het inclusieve woord ‘groep’, een collectivum. Iemand als individu daartoe rekenen, kan als een racisme worden beoordeeld, hem ervan uitsluiten als een laakbaar xenofobistisch exclusivisme.

    Een simpel voorbeeld. Als Marokkaan huw je makkelijk een Nederlandse vrouw, als Nederlandse man moelijker, pijnlijker, een Marokkaanse. Een kwestie van inclusievere – of exclusievere cultuur.

    Hoe Boerwinkel (boek 1966) door Goossens in zake ‘inclusief denken’ aanbevolen daarover denkt, weet ik niet. In een nog ouder boek de Bijbel kun je er ook veel of nog meer over opsteken.
    Intussen blijven we met de vragen zitten in ‘comments’ 1,4,5 aan Janssen / Azhgari gesteld

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *