Wie zorgt er voor mensen met psychiatrische of verstandelijke problemen?

Hulpbehoevende mensen blijven onder de gewijzigde wetgeving vaker zelfstandig wonen. Maar is het wel realistisch is om te verwachten dat mensen met psychiatrische problemen of verstandelijke beperkingen een beroep op hun buren kunnen doen? Nieuw onderzoek geeft reden tot twijfel.

De zorg voor mensen met beperkingen verandert snel. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is omgevormd tot een Wet Langdurige Zorg, waarbij alleen nog zorg beschikbaar is voor mensen die langdurig intensief hulp nodig hebben. Mensen blijven steeds vaker zelfstandig wonen en zullen steeds meer een beroep op informele hulp doen. De staatssecretaris geeft dat aan in de beleidsbrief Toekomst van de AWBZ 'Wanneer mensen langer in hun omgeving willen blijven wonen, zal er ook meer van die omgeving worden gevraagd' (TK 2012/2013). In de Wmo2015 (wet maatschappelijke ondersteuning) wordt niet alleen gesproken over familie, maar ook over bijvoorbeeld buren of vrijwilligers in de buurt of in kerkelijke verbanden. Het is echter de vraag of mensen wel hulp van hen kunnen krijgen en of er daarbij verschillen zijn tussen mensen met verschillende typen beperkingen. We focussen hier op twee groepen: mensen met een verstandelijke en een psychiatrische beperking. Er zijn vijf punten die voor deze groepen in het bijzonder een rol kunnen spelen.

Contact met buren is niet vanzelfsprekend

Uit onderzoek onder mensen met psychiatrische problemen of een verstandelijk beperking bleek dat zij weinig contact hebben met hun buren (Kwekkeboom et al. 2006). Contacten met buren beperkten zich in de meeste gevallen tot elkaar groeten en oppervlakkige gesprekken. Pogingen van instellingen om met behulp van gezamenlijke activiteiten de buurtcontacten te intensiveren hadden geen blijvend effect. Bredewold (2014) bevestigt dit beeld in haar onderzoek ‘Lof der Oppervlakkigheid’. Zij stelt vast dat een warme zorgrelatie tussen mensen met een verstandelijke of een psychiatrische beperking en hun buurtbewoners niet realistisch is. Er is vaak geen sprake van een wederkerige relatie, maar eerder van ‘liefdadigheid’ waardoor de relatie snel uit balans raakt. Een groet op straat of een praatje geeft mensen met een beperking het gevoel erbij te horen, terwijl een asymmetrische hulprelatie gevoelens van schuld en schaamte kunnen oproepen en stigmatiserend kunnen werken. Bredewold meent dat vooral ingezet zou moeten worden op lichte vormen van contact tussen burgers met en zonder beperkingen.

Buren willen in het algemeen wel incidentele maar geen structurele hulp geven

Sowieso is de hulp die buren elkaar willen geven beperkt. Dat wil zeggen: structurele hulp. Als de nood heel hoog is willen buren elkaar best uit de brand helpen. Incidenteel een keer boodschappen halen of een oogje in het zeil houden lijkt ook geen probleem, maar met regelmaat helpen vinden mensen lastiger: voordat je het weet wordt je erin gezogen en ga je steeds meer doen. ‘Dat stukje van of het goed gaat, even aanbellen en zeggen van “leef je nog”? Maar ervaring leert natuurlijk dat het vaak in een soort situatie zit waarbij het begint met bellen ’s morgens en uiteindelijk sta je het ontbijt klaar te maken’ (De Klerk et al. 2014). Psychiatrische problemen, en zeker een verstandelijke beperking zijn niet van tijdelijke aard, de hulp die nodig is van buren is meestal structureel.

Er moet ook een klik zijn

Uit groepsgesprekken bleek dat mensen vooral de buren willen helpen als zij hen kennen en hen aardig vinden: ‘Als je slecht contact hebt met je bovenburen en je komt er achter dat je bovenburen het moeilijk hebben, dan kan ik nu wel heel mooi vertellen dat ik daar veel voor zou doen, maar als ik geen klik voel, dan ga ik al gauw denken: “ goh ja vervelend, maar dan maar iemand anders die dat gaat oplossen”. Dat is wel de realiteit.’ (De Klerk et al. 2014). Als die relatie goed is kunnen buren wel langdurig en relatief intensief hulp geven. Het gaat dan vaak om hulp in ‘lichte’ zorgsituaties (Egging et al. 2011).

Die klik tussen buren is echter niet vanzelfsprekend. Zeker voor mensen met autisme of borderline, maar ook voor mensen met een verstandelijke beperking is het aangaan van contact vaak ingewikkeld. Intensief contact, een voorwaarde voor een hulprelatie, is heel lastig, omdat mensen met een beperking vaak niet goed weten wat er van hen verwacht wordt en de ongeschreven regels niet goed aanvoelen (Bredewold 2014).

Mensen met psychische beperking zijn minder gewenst als buur

Maar ook aan de kant van de hulpgever zijn er drempels. Zo zijn mensen kritisch als zij iemand met een psychiatrisch probleem of een drugsverslaafde als buur zouden hebben (figuur 1). Een complicerende factor hierbij is dat mensen met beperkingen vaak in zwakke buurten wonen, waar ze dan ook moeten worden opgevangen door de meest kwetsbaren (Bredewold 2014).

De kans dat mensen in die wijken open staan voor buren met een beperking en een klik voelen –voorwaarden voor het geven van informele hulp - lijkt dus niet groot. Hoopvol is het feit dat de meningen veranderen: in 1999 waren mensen veel aarzelender over mensen met een verstandelijke beperking als buur dan in 2008.

Figuur 1. Meningen over mensen met diverse typen beperkingen als buur, 1999 en 2008 (in procenten) Meningen over mensen met diverse typen beperkingen als buur, 1999 en 2008 (in procenten)Bron: SCP (CV’99 en ’08)

Taboes op psychische problemen

Een ander aspect is dat mensen met psychiatrische problematiek waarschijnlijk niet snel voor hulp bij de buren zullen aankloppen vanwege het taboe dat er op psychische problemen heerst. Ze vinden het niet fijn als de buren van hun psychiatrische probleem weten, zo vertelden beroepskrachten (De Klerk et al. 2014).

Voor mensen met een psychiatrisch probleem is het vaak ook heel moeilijk om een vrijwilliger te vinden, zo blijkt uit groepsgesprekken naar informele hulp (De Klerk et al. 2014): ‘Er zijn heel veel mensen die hebben gewoon zoiets van “ahhh ik moet er niet aan denken”. Het stigma over de GGZ helpt niet mee, het is waarom heel veel mensen nee zeggen.’ Doordat het taboe dat er op psychische beperkingen rust nog zo groot is, is de kans dat mensen met deze beperkingen een beroep kunnen doen op buren heel erg klein.

Informele hulp wordt moeilijk voor mensen met psychiatrische of verstandelijke problemen

Er wordt in het beleid sterk ingezet op informele hulp, onder meer van buren. Het is echter zeer de vraag of dat gaat lukken voor mensen met psychiatrische problemen of verstandelijke beperkingen. Zij hebben weinig contacten in de buurt en vooral voor mensen met psychiatrische problemen geldt dat zij te maken hebben met taboes. Mensen vinden het vaak niet prettig om iemand met een psychiatrisch probleem als buur te hebben en degene met zo’n probleem komt daar ook niet graag voor uit en vraagt niet snel om hulp.

Mirjam de Klerk, Alice de Boer en, Inger Plaisier zijn onderzoekers bij het Sociaal Cultureel Planbureau.

 

Literatuur
Bredewold, F.H. (2014). Lof der oppervlakkigheid. Contact tussen mensen met een verstandelijke of psychiatrische achtergrond en buurtbewoners. (proefschrift). Amsterdam: van Gennep.
Egging S., A.H. de Boer, N.L. Stevens (2011), Zorgzame vrienden en buren als mantelzorgers van oudere volwassenen: een vergelijking met kinderen. In: Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 2011; 42:243-255.
Klerk, Mirjam de, Alice de Boer, Sjoerd Kooiker, Inger Plaisier en Peggy Schyns (2014). Hulp geboden; Een verkenning van de mogelijkheden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag: SCP.
Kwekkeboom M.H. (red.), A.H. de Boer, C. van Campen en A. Dorrestein (2006). Een eigen huis… Ervaringen van mensen met verstandelijke beperkingen of psychiatrische problemen met zelfstandig wonen en deelname aan de samenleving. Den Haag: SCP.
TK (2012/2013). Beleidsbrief ‘Versterken, verlichten en verbinden’. Brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012/2013, 30169/30597, nr. 28.