COLUMN Precariteit heeft wel massa, maar geen collectief – Waarom we weinig protesteren

Op 10 maart gingen in Rotterdam mensen de straat op. De actiegroep Rotterdam Armoedevrij 2020 had opgeroepen tot een mars tegen de armoede. Zoals het collectief van organisaties het zelf verwoordde: ‘Na jaren tekort te zijn gedaan, het inkomen hebben zien achterblijven bij het modale inkomen, daardoor vaak schulden hebben opgebouwd, in sociaal isolement zijn geraakt, door de dienst werk en inkomen met de nek te zijn aangekeken is het nu tijd voor verzet. Om niet nog langer zonder respect behandeld te worden vanaf de Coolsingel.’

Voor de mensen buiten Rotterdam: het stadhuis ligt aan de Coolsingel, het bestuur dat daar huist is al geruime tijd rechts (met Leefbaar Rotterdam in de hoofdrol) en gaat er prat op armen uit wijken te weren en mensen papier te laten prikken om de eigen verantwoordelijkheid voor het verlies aan werk te onderstrepen [1].

Ik liep ook mee

Ik liep ook mee. Omdat ik me als Rotterdams burger boos maak over de afbraak van armoedebeleid en de vernedering van armen in Rotterdam, maar ook voor mijzelf. Nu zekerheden steeds minder zeker worden, kan ook ik in een situatie belanden waarin ik schulden moet maken of in armoede moet leven. Ik heb nu dan wel een vaste baan, maar baanverlies is maar één reorganisatie of versoepeling van het ontslagrecht van mij verwijderd.

Als we de buffers die met de verzorgingsstaat zijn gebouwd afbreken ben ook ik uiteindelijk nergens van verzekerd (want: geen groot vermogen). Trouwens: om arm te zijn hoef je in Nederland al lang niet meer werkloos te zijn, rond de 40 procent van de armen werkt gewoon betaald volgens het SCP, vaak in precaire baantjes waarvan het moeilijk rondkomen is.

Een protest tegen de armoede is voor mij dan ook een protest vóór solidariteit. Toch was ik niet de eerste doelgroep van de actiegroep. De bedoeling was om met Rotterdammers die nu in armoede leven samen in protest te lopen. Zo kon de mars een probleem zichtbaar maken dat vaak slecht zichtbaar is. Of nog anders: zo konden mensen zichtbaar worden die vaak niet zichtbaar zijn. Mensen aan wie we kunnen zien wat afbraak van de verzorgingsstaat doet.

Dit lichaam wordt bedreigd

Dat had heel krachtig kunnen zijn, want het bijeenkomen van lichamen in de publieke sfeer is nog altijd een belangrijk politiek wapen. Dat hebben we recent gezien bij de stakingen van leerkrachten in Nederland en bijvoorbeeld ook in de Verenigde Staten waar docenten protesteerden en waar jongeren samenkwamen om wapenwetten te eisen.

Als geprotesteerd wordt om kwetsbaarheid te laten zien, is dat protest behalve een politieke claim ook een zichtbaar maken van die kwetsbaarheid. In de woorden van de Amerikaanse filosofe Judith Butler laat het zien: ‘het is dit lichaam, en deze lichamen, die werk, bescherming, gezondheidszorg en voedsel nodig hebben. (…) het is dit lichaam of deze lichamen (…) die leven in de conditie van een bedreigd leven, afgebroken infrastructuur en snel groeiende precariteit.’ (mijn vertaling).

Dat was precies de bedoeling van de actiegroep: lopen met armen en laten zien wat armoede betekent: geen geld voor de tandarts en voor een goede winterjas. Maar om te protesteren is energie nodig en het vertrouwen dat het iets uit gaat maken, en bovendien een metrokaartje. Kwetsbaren mobiliseren in protest is veel gevraagd.

Bij de openingstoespraak van Clara Sies (oprichtster van de voedselbanken) werd meteen duidelijk dat het met dat vertrouwen slecht gesteld was; ze geloofde niet dat ons samenkomen ook maar iets zou doen, ‘terwijl: ik vraag me af of iemand eigenlijk vóór armoede is’.

Er waren maar weinig mensen die niet bij een politieke partij, de vakbond of een organisatie hoorden. Veel politieke partijen hadden zich gemeld (zo vlak voor de raadsverkiezingen) en soms deed dat ook aan de kracht van de demonstratie af, want toen zelfs D66 zich meldde – een partij die gewoon zelf aan de macht is – werd duidelijk dat ‘mars tegen de armoede’ als ‘rallying cry’ ook depolitiserend werkte.

Het werd daarom ondanks de plannen niet een protest van, in de woorden van de organisatie, ‘de mensen die het meest te lijden hebben gehad’. Er liepen ook gewoon mensen in jasjes van politiek establishment, weldoorvoed en met nieuwe schoenen.

Precariteit: wel massa, geen collectief

Daarmee wil ik niet zeggen dat het protest niet de moeite waard was, zeker niet. Maar wel dat protesteren moeilijk is in deze tijd. Collectieve actie blijkt lastig te organiseren. Dat was anders in een tijd van industriële economieën, waar de arbeidersklasse nog veel meer een gemene deler kon zijn en zo ook georganiseerd kon worden. Precariteit heeft wel massa, maar geen collectief.

Daarmee bedoel ik (denker Lauren Berlant parafraserend) dat precariteit veel mensen raakt, maar dat die mensen elkaar niet makkelijk vinden op een georganiseerde collectieve manier. Ze hebben vaak te verschillende belangen en worden geabsorbeerd door de strijd te overleven enerzijds en hun (betaald of onbetaald) werk anderzijds.

Toch was het ook krachtig, op 10 maart. Zelfs de moedeloosheid die te voelen was. We liepen over het Binnenwegplein waar winkelend publiek met zakken patat toekeek hoe de mars demonstreerde dat zaterdagmiddag niet voor iedereen consumerend wordt doorgebracht. Heel even werden die twee publieken met elkaar geconfronteerd.

Marguerite van den Berg is universitair docent sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze werkt nu aan onderzoek over precair werk in Nederland.

Foto: chrisowenrichards (Flickr Creative Commons)

Referenties

Judith Butler. Notes toward a performative theory of assembly. (2015).

Lauren Berlant. Cruel Optimism. (2011)

Noot

[1] Op het moment dat ik dit schrijf weten we nog niet wie het nieuwe bestuur van Rotterdam gaan vormen na de verkiezingen, maar is Leefbaar wel weer de grootste partij geworden, ondanks verlies.