Discretionaire ruimte: de praktijk is weerbarstig

Als hulpverlener bevind je je continu in het spanningsveld tussen het systeem en de leefwereld. Voor hulpverleners is veel vastgelegd in codes, richtlijnen en beleidsstukken. Maar de praktijk is weerbarstig, schrijft hulpverlener Marieke Bourgonje. Een crisis kent geen kantoortijden.

Ik zat op de een of andere manier elbow deep in een of andere casus die compleet uit de hand is gelopen. Wat er loos was? Een cliënt ‒ laten we hem Pierre noemen ‒ moest vanwege de sloop van zijn woning verhuizen. Het vinden van die nieuwe woning was een drama, omdat Pierre niet het schoolvoorbeeld is van een perfecte buurman. Ik zou er ook niet naast willen wonen, eigenlijk (iets met NIMBY – not in my backyard). Geluidsoverlast, dealers over de vloer, you name it.

Ik kan – volgens mijn collega – lullen als Brugman, en daarom heeft Pierre nu wel een nieuwe woning.

Alleen dat verhuizen, hè. Een collega, een bewindvoerder en ik hadden het hele verhuizingsweekend op poten gezet, wat nogal wat voeten in de aarde had. Maar Pierre was na het weekend compleet in paniek, omdat het bedrijf niet geweest zou zijn.

Gestalkt

Toen mijn collega en ik om opheldering vroegen, waren de twee bedrijven die bij de verhuizing betrokken waren in eerste instantie heel aardig en begripvol. Little did we know dat ze zowel ons als Pierre daarna de hele week het leven zuur zouden maken. We moesten en zouden die verhuizing alsnog ‘afnemen’, want anders kregen we ‘gewoon’ een factuur van het totaalbedrag. Heel agressief en heel opdringerig; (telefonisch) gestalkt en uitgescholden.

Een paar dagen later waren mijn collega en ik de wanhoop nabij. Beiden een halve vrije dag overgewerkt voor de verhuizing. Juristen gesproken. Urenlang bewijs verzameld. Een continue lijn met drie bewindvoerders.

Eenmaal met de bewindvoerder aan de telefoon ben ik in huilen uitgebarsten. Niet oké

Tijd om rustig af te wachten, was er niet. Pierre moest een paar dagen later de sleutels inleveren. Na nog meer intimidatie en dreigementen was ik het zo zat dat ik in niet mis te verstane bewoordingen heb teruggesproken (oké, geschreeuwd) dat wij hier niet degenen zijn die onze afspraken niet nakomen en niet te vertrouwen zijn.

Ineens was er een verhuizing. Eind goed al goed, zou je denken.

Halverwege de dag kregen de verhuizers de opdracht om de resterende spullen in de bus te laten en mee te nemen naar de zaak, omdat de betaling nog niet binnen was (duh, dat zou volgens afspraak een dag duren). Toen had ik het niet meer. Eenmaal met de bewindvoerder aan de telefoon ben ik in huilen uitgebarsten. Met Pierre naast me, buiten op een bankje. Niet oké.

Halfjaar aan zorg erdoorheen geknald

Uiteindelijk is het goed gekomen, maar deze casus heeft me wel aan het denken gezet. Pierre heeft een basisindicatie voor ambulante begeleiding. Dat betekent dat we gemiddeld één uur per week mogen declareren. Verder een Wmo-technisch verhaal, maar het betekent dat we er in feite met zijn tweeën bijna een halfjaar aan zorg doorheen geknald hebben.

Ik heb begrepen dat collega’s not amused waren over onze werkwijze. We hebben onze vrije dagen ingezet om deze crisis af te wenden, ook nog met twee mensen. Later bleek het vooral te gaan om de grenzen van een fulltime werkweek, waar we overheen kwamen. Het is niet met mij besproken (dat is weer een andere discussie), dus het fijne weet ik er niet van.

Grijs gebied

Als hulpverlener bevind je je continu in het spanningsveld tussen de systeemwereld en de leefwereld. Twee werelden die vaak onverenigbaar zijn, hoe graag we dat juist willen voorkomen door te proberen de inhoud van het werk, de uitvoering daarvan en de omgang met elkaar allesomvattend in gedragscodes, beroepscodes, richtlijnen en beleidsstukken vast te leggen. Hoe het moet, welke methodieken we gebruiken en wat niet mag. Er zijn tegenwoordig zowat regels voor het maken van de regels.

In de praktijk gaat het om maatwerk. Daar zijn uitzonderingen de regel. En daar zie ik een heel grijs gebied. Waar kun je spelen met regels en wanneer ga je echt een doorgetrokken streep over? Als ik de gedragscode van mijn organisatie er nogmaals bij pak, word ik weer eens met mijn neus op de feiten gedrukt wat betreft verschillende onderwerpen. Hier staat wat concreter en beknopter een aantal zaken in genoemd die ook voortvloeien uit de Beroepscode voor professionals in sociaal werk (BPSW 2021).

Er zijn behoorlijk wat no-go’s die we collectief – ik zeker – aan onze laars lijken te lappen

Waar ik me over het algemeen helemaal kan vinden in deze bescherming van zowel cliënten, medewerkers als organisaties an sich, staan er behoorlijk wat no-go’s beschreven die we toch wel collectief – en ik zeker – aan onze laars lijken te lappen. De meeste zijn een open deur, maar soms staat die op een kiertje.

Voortrekgedrag

Zo gaat het bijvoorbeeld over het niet hebben van contact met cliënten buiten werktijd. Hartstikke logisch hoor, maar toch betrap ik mezelf erop dat ik mijn telefoon in specifieke situaties aan laat in de avond, toch nog even een berichtje stuur om te checken of iemand oké is of een belletje pleeg. Want die crisis kent geen kantoortijden. Die begint soms om 5 voor 5. Zijn regels er niet ook om er (met een goede reden) soms van af te wijken?

Ook is er het niet mogen geven of aannemen van cadeaus of het afnemen van een dienst. Je wilt niet dat een cliënt denkt dat hij iets voor jou moet doen om al jouw aandacht of ondersteuning te verdienen. Je wilt zelf ook niet voor het blok gezet worden omdat je cliënt jou een dienst of een gunst heeft verleend. De professionele relatie mag op geen enkele manier gecompromitteerd worden en er mag geen sprake zijn van willekeur of voortrekgedrag.

Machtsongelijkheid en afhankelijkheid

Er is – hoezeer we dat ook willen voorkomen – altijd sprake van een zekere machtsongelijkheid of afhankelijkheid en daarvan moeten we ons bewust zijn. Een functionele ondersteuningsrelatie is per definitie niet wederkerig, bijvoorbeeld als in een vriendschap, hoe professioneel nabij in plaats van afstandelijk deze ook is.

Soms vind ik het wel jammer, omdat ik er ook zoveel goede dingen in zie. Een cliënt heeft bijvoorbeeld al heel vaak aangeboden om mijn fiets te repareren. Hij is daar heel handig in, heeft er de tijd voor en doet het graag. Hij voelt zich nuttig en gewaardeerd en mij scheelt het een boel knaken. Toch zie ik ervan af.

Mijn cliënt die net na vijf jaar haar inburgering heeft afgerond, mag rekenen op een taartje

Wat ik wel doe, is een bloemetje of een chocolaatje aannemen op bijvoorbeeld mijn verjaardag. Vergis je niet: cliënten zijn ervan doordrongen dat het eigenlijk niet mag, maar willen tóch hun waardering voor je uitspreken. Wie ben ik dan om hun zoiets te ontzeggen, terwijl het toch eigenlijk het toonbeeld is van normaal menselijk gedrag en het hun óók een goed gevoel geeft als dit liefdevol wordt aangenomen?

Ik zal er ook nooit mee stoppen hun successen te vieren, op eigen initiatief. Mijn cliënt die net na vijf jaar haar inburgering heeft afgerond, mag rekenen op een taartje.

Discretionaire ruimte

Een begrip dat hier alles mee te maken heeft, is de discretionaire ruimte. Lipsky (2010) is de grondlegger hiervan. De discretionaire ruimte staat voor de ruimte die een (uitvoerend) professional heeft – en in het verlengde daarvan zou ik zeggen, ervaart – binnen de gestelde kaders. De Beroepsorganisatie van Professionals in Sociaal Werk (BPSW 2021) typeert de ruimte van professionals om autonoom te handelen als ‘de vrijheid om de richting van hun handelen in vaak complexe situaties te bepalen’. Het is belangrijk dat zij dit handelen kunnen verantwoorden, overleggen met externen, afwegen tegen wettelijke, vakinhoudelijke en beroepsethische kaders en erop reflecteren.

En hierin zit waarschijnlijk gelijk een groot deel van het spanningsveld. We interpreteren de richtlijnen allemaal anders. We ervaren de reikwijdte van onze ruimte anders. Waar mijn beste vriendin laatst de kat van een van mijn favoriete cliënten uit een heel schrijnende situatie heeft geadopteerd, was een ander daar nooit aan begonnen. En het hebben van favorieten, mag dat überhaupt wel? Ik zou zeggen: gebruik je gezond verstand.

Speelruimte en grenzen

Met mijn collega heb ik de situatie van Pierre uitvoerig besproken. Waar liggen de verantwoordelijkheden en hadden we dit voor iemand anders ook gedaan? Had het anders gekund, of was dit onvermijdelijk?

Misschien moeten we niet alleen ons handelen, maar ook het beleid eens evalueren

We kwamen tot de conclusie dat dit op dit moment nodig was geweest en dat het een meerwaarde had om dit samen te doen, maar ook dat we dit nooit meer willen meemaken en eigenlijk ook niet zo ver willen gaan. Een volgende keer zullen we ervoor moeten waken onszelf niet zo onmisbaar te maken. Het heeft alles te maken met grenzen. Persoonlijke en professionele grenzen. Wat ben je bereid te doen, waar zeg je nee tegen en wat wordt er eigenlijk van ons verwacht?

Iedereen snapt dat je in dit werk niet zomaar kunt doen wat je zelf zou willen. Denk na. Bespreek dunne lijntjes met collega’s. Bepaal speelruimte en keiharde grenzen. Reflecteer en doe het de volgende keer anders, of juist precies hetzelfde. Houd altijd oog voor je beroepscode, wettelijke kaders en de richtlijnen van je organisatie. Weet wanneer je de teugels wat kunt laten vieren of die strakker moet aantrekken. Wees te allen tijde in staat en bereid om te verantwoorden waarom je bepaalde keuzen maakt. En misschien moeten we niet alleen ons handelen, maar ook het beleid eens evalueren.

Marieke Bourgonje werkt als herstelondersteuner in de ggz

 

Bronnen

 

Foto: Jesse (Flickr Creative Commons)