ESSAY Laat vrijheid wat minder over de vlag en wat meer over empathie gaan

Ons idee van vrijheid wordt nu sterk getekend door immigratie en vooral door de islam, het lijkt wel een ‘wedstrijdje vrijheid’, vindt Menno Hurenkamp. Bijvoorbeeld omdat dieren en robots steeds meer vrijheid eisen, kunnen we ons beter andere dingen afvragen.

Vieren is net als herdenken een manier om binding te scheppen. Dat weten alle sociale wetenschappers op zijn minst sinds Emile Durkheim Les Formes Elementaires du Vie religieuse schreef in 1912, maar de Romeinse uitdrukking ‘brood en spelen’, panem et circenses, suggereert dat die kennis al wat ouder was.

Een viering bindt mensen door de tijd uit te leggen, in de dubbele betekenis van het woord uitleggen: verduidelijken en ontvouwen. We brengen vandaag een traditie van gisteren tot uitdrukking in de hoop dat het leven daardoor morgen beter is.

Dit klinkt abstracter dan het is. 4 en 5 mei veranderen per decennium van karakter: eerst draaide het vooral om de verzetsmensen die geëerd werden. Daarna kwamen de soldaten erbij. En toen pas de slachtoffers. Ook werden 4 en 5 mei in 1970 bijna afgeschaft, wegens gebrek aan belangstelling.

Maar tegen een achtergrond van ontkerkelijking en individualisering maakte de herdenking een doorstart. Aan de ene kant omdat mensen de heldenverhalen en het koude oorlogsthema beu waren en er ruimte ontstond voor individueel leed en slachtofferschap.

Idee van vrijheid nu erg door immigratie en islam getekend

Aan de andere kant omdat mensen steeds minder zin hadden in de kerk en haar kaders, maar wel behoefte bleven hebben aan gedeelde evenementen en de overheid (en dus niet burgers zelf) daar handig op inspeelde. De hedendaagse viering van 4 en 5 mei creëert dus gemeenschappelijkheid op een andere manier, onder andere aangestuurd door een veranderend idee van vrijheid. Het is een typische vorm van een lichte gemeenschap.

Op het veranderende idee van vrijheid dat onze gemeenschappen stuurt wil ik verdergaan, om de tamelijk instrumentele reden dat ik daar verstand van heb. Ik vraag me af: welk idee van vrijheid is in deze tijd een drijvende kracht, nu, vandaag? Ik zou willen problematiseren dat ons idee van vrijheid nu erg door immigratie en vooral door islam getekend is, dusdanig dat we negeren dat ons idee van vrijheid ook langs andere kanten bevraagd wordt.

Mijn interventie beslaat maar een heel klein stukje van een heel groot debat over vrijheid. Meer in het bijzonder heeft mijn betoogje te weinig gewicht om direct aan de Tweede Wereldoorlog te raken, laat staan aan de onvoorstelbaarheid van Holocaust. Ik houd een klein pleidooi voor meer empathie en minder intellect in ons idee over vrijheid. Op het eind zal ik nog wel iets zeggen hoe dat op 4 en 5 mei te begrijpen.

Er lijkt wel sprake van een ‘wedstrijdje vrijheid’

Sla de krant eens open. Vaak lijkt sprake van een ‘wedstrijdje vrijheid’, waarbij het zogenaamd gaat om de vrijheid van onderwijs of de vrijheid van meningsuiting, maar het doel lijkt vooral om vrijheid van anderen in te perken. Van rechts vindt men grove beledigingen daarbij gerechtvaardigd, onder het motto: Hermans, Reve en daarna de provo’s deden het ook al, de belediging als bezonken Hollands cultuurgoed.

Van links is men regelmatig superieur trots, trots dat men tegen Trump is, trots dat men geen vlees eet, trots dat men zulke diverse vrienden heeft – zo trots zijn linkse mensen dat ze sterk selectief worden in waar en met wie ze willen praten, en mensen weren van publieke podia of mensen daarvoor zelf weigeren.

Dit ‘wedstrijdje vrijheid’ voltrekt zich tegen een decor van vermeende politieke correctheid. Wie zegt taboes te doorbreken of elites aan te vallen, kan rekenen op warme belangstelling. ’s Ochtends een taboe in de krant, ’s avonds een stoel in een talkshow. Maar we praten nu al twintig jaar over de Islam als taboe en over de linkse elite die ons land in de greep heeft. Dat Nederland al sinds haar bestaan een rechtse meerderheid kent in het parlement en nooit een linkse regering had, of dat Hans Wiegel als VVD-minister van Binnenlandse Zaken het nu betwiste minderhedenbeleid in de steigers zette, dat zijn maar feiten. Onder het motto ‘feiten zijn links’ worden ze genegeerd. Dit klinkt leuk maar is niet grappig.

Het verhaal dat het een verlies is dat je geen grapjes meer mag maken over slaven, zwarte piet, vrouwen, homo’s, joden, sinti of andere minderheden, het verhaal dat witte mensen/mannen minder vrijheid hebben omdat ze anderen niet meer mogen kleineren, leeft niet in de marge van de samenleving. Dat verhaal wordt verteld in het hart van onze democratie, door politici die schouderklopjes ontvangen van onze media als onze ‘politici van het jaar’. Als het te ver gaat – lerarenmeldpunt, boreale samenleving, deportatie – dan wordt het in de sleutel van ironie gezet.

Gevangenschap van dieren vinden we vanzelfsprekend

Deze wedstrijdmentaliteit is zo ingesleten dat niemand nog enige belangstelling voor analyses van anderen kan opbrengen. Om ons idee van vrijheid levend te houden wil ik daarom in de tweede helft van dit praatje liever de tegenvraag ‘wie gunnen we vrijheid?’ stellen, en die onderzoeken aan de hand van twee andere vragen.

De eerste vraag is: hoeveel vrijheid gunnen we dieren, nu we zo langzamerhand steeds meer ontdekken dat er allerlei dieren zijn die slim, solidair of nuttig zijn. We worden omgeven door dieren, maar vinden gevangenschap, leed en industrieel gebruik vanzelfsprekend. We hebben millennia dieren alleen als gebruiksvoorwerp gezien, want geen mensen, maar meer en meer onderzoek maakt duidelijk dat de grens tussen mens en dier vager is dan ons lief is.

Vogels blijken niet dom maar te kunnen rekenen, dolfijnen helpen in oorlogstijd, wolven vechten elkaar niet dood maar stichten families zoals wij zelf, en van de etholoog Frans de Waal kent u misschien de beroemde apen die een scherp idee van eerlijkheid hebben. Als we het over vrijheid hebben, moeten we er daarom beter over nadenken op welke manier we het onderscheid tussen mens en dier willen maken.

Hoeveel vrijheid gunnen we robots?

De tweede vraag is: hoeveel vrijheid gunnen we artificiële intelligentie, of zo u wilt, robots? Dat is minder vergezocht dan het klinkt, want we zijn niet ver van het moment dat auto’s zelf rijden en algoritmen nemen al veel van de beslissingen bij de beleggingen rond uw pensioen. Ze doen dat ook beter dan u het ooit zou doen, want emoties kosten rendement als het om aandelen gaat.

Of nog een voorbeeld, Google heeft met succes de uitkomsten van haar zoekpagina’s - dus het werk van het algoritme dat aan de slag gaat wanneer u een zoekterm in tikt – onder het recht op vrijheid van meningsuiting weten te scharen. Het zoekresultaat is dus geen handelswaar van een computer die plusjes en minnetjes optelt, maar een krantenartikel of pamflet of roman of soort kunstwerk, zonder dat er een mensenhand aan te pas is gekomen.

Als je in die lijn doorredeneert, ontstaat er vroeg of laat een situatie waarin we het begrip stemcomputer een stuk letterlijker kunnen nemen. Dat is dan geen apparaat meer waar je op het knopje Drees of Den Uyl drukt, maar een apparaat dat een idee heeft over wie namens hem (het?) in het parlement moet komen.

Is het wel verstandig ons zo op het verstand te richten?

Mijn intuïtie (sic) is dat we meer vrijheid voor dieren moeten erkennen en minder voor artificiële intelligentie. Puur praktisch betekent dit dat we onze vrijheid (ook) moeten veroveren op de markt, op de ondernemingen die dieren verhandelen en die geld verdienen met algoritmen. En dus vrijheid niet alleen als een strijd tussen culturen moeten zien, maar ook als een strijd om de economie.

Maar het punt dat ik er nu uit wil lichten is niet de economie, dat is ook belangrijk, maar dat kan op een ander moment wel weer. Nu gaat het me om iets anders, namelijk de mate waarin we onze verstandelijke vermogens centraal stellen bij het aanbrengen van onderscheid in wie we ‘vrijheid gunnen’.

Uiteindelijk gunnen we meestal vrijheid aan mensen en dat doen we omdat wij kunnen denken en de rest niet. Is het wel verstandig ons zo op het verstand te richten? Zowel onze groeiende kennis over dieren als onze groeiende kennis van artificiële intelligentie stellen die centrale positie van de ratio bij het vormgeven van onze vrijheid ter discussie.

Tot nu toe keken we naar dieren met het idee dat ze niet nodeloos moeten lijden, maar dat ze geen andere rechten hebben, en zeker geen burgerrechten, omdat ze het vermogen tot kritische reflectie missen. Mensen kunnen denken, dieren niet. Een bestuur/democratie gebaseerd op iets anders dan verstand wordt een zootje, volgens Plato en/of Rousseau: zelfbestuur vergt voor alles zelfreflectie, bewustzijn van je plichten, controle over je impulsen. Dit is waarmee we eeuwen zijn grootgebracht.

En dan ontstaat een continuüm tussen mens en dier

Er ontstaat echter zo langzamerhand een beweging van mensen die stelt dat het vermogen tot denken niet zo’n onderscheidend criterium is om vrijheid vorm te geven. Ik wil me daar ten dele bij aansluiten.

Dat we baby’s en ouderen en mensen die niet of niet meer helder kunnen denken toch vanzelfsprekend rechten toekennen, moet al te denken geven. In het verlengde daarvan blijkt steeds meer dat je de moraal niet kunt zien als het product van enkel kritische reflectie, maar als het product van emoties (liefde, zorg, moed) en pro-sociaal gedrag (delen van verantwoordelijkheid, dragen van gedeelde normen, conflictbeheersing, wederkerigheid).

En dan ontstaat er eerder een continuüm tussen mens en dier. Zeker van de dieren die we gedwongen hebben zo dicht bij ons te leven dat ze eigenlijk niet meer echt zonder ons kunnen - de honden en katten en paarden en koeien - kun je je daarom afvragen of we hun rechten niet veel actiever moeten laten meewegen, of ze niet een soort medeburgers zijn wier rechten als vanzelfsprekend moeten meewegen in onze publieke conversaties.

In de dierenlobby zit ook onverdraagzaamheid of het zelotengedrag dat je bij fanatieke gelovigen ziet. Laten we daar maar bij weg bljiven. Dat doet niets af aan het punt dat denkvermogen niet te zwaar moet wegen in wie of wat we vrijheid wensen.

Dit wordt a fortiori onderstreept door de kracht van computers, waar we het allang tegen afleggen wanneer we schaken of een ander denkspelletje doen, en binnenkort misschien wel publieke debatten van gaan verliezen. Zoals dieren de overschatte rol van het denken onderstrepen door - zonder zelfs maar een veterdiploma - toch voor ons idee van vrijheid cruciale vormen van solidariteit en empathie te tonen, zo zetten algoritmen de boel in toenemende mate op de kop door een stuk slimmer dan wij te worden, zonder dat dit iets over hun vrijheidsliefde zegt.

‘Mijn robot wordt bekneld in haar vrijheid’

Twee ontwikkelingen lijken me in dit verband relevant. De eerste is dat algoritmen het werk van de rechtspraak, van chauffeurs en van artsen overnemen, en dat robots die er empathie-opwekkend uit moeten zien ouderenzorg gaan doen en dat seksrobots er vooral opwindend uit moeten zien. Artificiële intelligentie doet dan het werk beter (sneller) dan mensen, of doet werk waar mensen geen zin in hebben.

Artificiële intelligentie is dus nuttig en nuttig zijn levert van oudsher een claim op vrijheid op. Het heeft minderheden altijd geholpen wanneer ze op hun nut voor de samenleving konden wijzen. En wie weet komt het tot het punt dat robots samen klagen over misbruik door mensen, dat er een sociale beweging van kunstmatige intelligentie ontstaat.

Maar het is geen science fiction, en slechts een kwestie van misschien vijf jaar voor iemand zegt: mijn robot is slimmer dan iedereen en aardiger dan de meesten, ze wordt bekneld in haar vrijheid, ze moet mensenrechten, ze moet mogen stemmen. Dat debat zal op niks uitdraaien, maar het moet wel een hint zijn niet te veel te hameren op ons denkvermogen wanneer we willen vertellen voor wie vrijheid bedoeld is.

Facebook hecht niet aan wijzer worden door debat

De tweede ontwikkeling – en daar kom ik toch weer in de buurt van de economie - is dat Facebook (of Google, of daaromtrent) via algoritmen vermoedelijk weet wat u gaat stemmen voordat u dat zelf weet, en dat veel zogenaamde discussies in de publieke ruimte gestuurd worden door bots en tweet-accounts van commerciële ondernemingen. En met succes.

Men hecht daar echter geen waarde aan de vrijheid van meningsuiting als manier om het menselijk leven rijker te maken; aan discussiëren om meer plezier in het leven te hebben, betere beslissingen te nemen. Wijzer worden door dialoog en gesprek is het doel niet, geld verdienen is het doel van iets wat debat lijkt maar manipulatie is.

Wat op het oog intelligent en divers en publiek debat lijkt, is enkel een verdienmodel. Zou de wereld niet mooier worden wanneer zogenaamd ‘gratis’ diensten verboden werden, en iedereen 10 of 25 euro per maand voor Facebook of Google moest betalen, en het manipuleren met onze privé-gegevens daarmee geen verdienmodel meer zou zijn?

Verwondering over intellect

Vrijheid gaat altijd eerst over genoeg te eten hebben en niet bang zijn om vervolgd te worden om wie je bent. Wat ik hier heb willen doen, is aanwijzen waar het volgens mij te veel over gaat wanneer het we nu over vrijheid hebben en een alternatieve denktrant suggereren. Laten we wat zelfgenoegzaamheid inruilen voor verwondering over onze verafgooding van ons intellect, laten we vrijheid wat minder aan een vlag en een volkslied en wat meer aan het vermogen tot empathie koppelen. Op dagen als vandaag betekent dat, volhouden met herdenken van de slachtoffers van fascisme en nazisme.

‘Denken is oppervlakkig, het gaat om voelen,’ zei de 94 jarige voormalig minister van Financiën Johan Witteveen in wat begin deze maand zijn laatste interview zou blijken. Ik denk dat ik daar wel wat voor voel.

Menno Hurenkamp is publicist en als politicoloog verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek en de Universiteit van Amsterdam. Dit is een bewerking van het verhaal dat hij vandaag houdt voor het Humanistisch Verbond in De Bilt.