Hoe hun sociale netwerk risicojongeren kan helpen

Alleen Rotterdam telt al meer dan zevenduizend risicojongeren tussen de twaalf en zeventwintig jaar. Zij ervaren een opeenstapeling van problemen op het gebied van school, werk, gezondheid en veiligheid. Een divers en in alle opzichten ondersteunend netwerk kan zo’n accumulatie helpen voorkomen. Maar precies daar ontbreekt het deze grootstedelijke jongeren aan.

Jongeren ervaren niet alleen obstakels op individueel niveau, bijvoorbeeld leer- of gedragsproblemen, maar ook op maatschappelijke niveau, zoals discriminatie op de arbeidsmarkt of onderwijsongelijkheid. Voorgaand onderzoek laat zien dat bij risicojongeren obstakels op het individuele en omgevingsniveau accumuleren (Zijlmans et al., 2021). Oorzaak en gevolg zijn moeilijk aan te wijzen, wel is bekend dat sociale steun van ouders en andere volwassenen een belangrijke rol kan spelen in het doorbreken van deze processen.

Het meest gebaat bij maar het minste toegang tot divers netwerk

Voor alle jongeren is sociale steun een belangrijke bron om de transitie naar (jong)volwassenheid te maken. Het succes van jongeren die in een nieuwe setting terechtkomen (een nieuwe school, overgang van school naar werk) en de daarbij komende verantwoordelijkheden, is deels afhankelijk van of ze dit alleen doen of met de steun van ouders, leeftijdsgenoten of andere volwassenen.

Idealiter bestaan de netwerken van jongeren uit verschillende typen contacten – ouders, leeftijdgenoten, vrienden van ouders, buurtgenoten, (sport)coaches en contacten via school – die verschillende typen steun kunnen bieden (emotionele, instrumentele, informatieve). Jongeren die weinig tot geen risicofactoren hebben en sterk betrokken ouders, hebben het meeste toegang tot dergelijke steun. Niet alleen hebben hun ouders waarschijnlijk zelf een uitgebreid netwerk, ze motiveren hun kinderen ook contacten te leggen en leren hen (impliciet) vaardigheden om relaties aan te gaan en steun te ontvangen van mensen om hen heen. Risicojongeren zijn het meest gebaat bij een ondersteunend en divers netwerk om accumulatie van problemen te voorkomen, maar zij hebben het minste toegang tot die diverse netwerken.

Tekortschietende netwerken en eigen terughoudendheid

In mijn promotieonderzoek naar de sociale netwerken van risicojongeren vielen twee zaken op. Ten eerste, de netwerken van risicojongeren worden in veel gevallen gekenmerkt door ‘hinderende’ contacten, weinig familiecontact en eenzaamheid. De jongeren in mijn onderzoek geven aan afgeleid te worden door leeftijdsgenoten die hen op het oude spoor willen houden. Daarnaast willen deze jongeren niet al te veel op hun netwerk steunen omdat ze ervaren dat mensen in hun netwerk ‘hun eigen problemen hebben’. Ze voelen zich bezwaard om een ouder te belasten met een vraag om hulp omdat ze zien dat deze zelf moeite heeft het hoofd boven water te houden. En dit is niet gek; risicofactoren waar jongeren mee te maken hebben zijn in veel gevallen ook risicofactoren waar hun bredere omgeving mee te maken heeft – bijvoorbeeld armoede. Door gedeelde stressoren is het netwerk dus niet altijd in staat support te geven.

Op de tweede plaats is er een algemene belemmering voor jongeren om überhaupt om hulp te vragen. Uit mijn onderzoek blijkt dat veel risicojongeren een negatieve perceptie hebben van het vragen om ondersteuning. Door eerdere negatieve ervaringen en het gevoel dat niemand hen echt begrijpt, zijn ze sneller geneigd of prefereren ze zelfredzaam te zijn en op zichzelf te vertrouwen. Ook de overtuiging dat ze zelf weinig invloed hebben en toch weinig kunnen verwachten van hun netwerk belemmert hen om hulp te vragen.

Verwacht niet dat ze zomaar bij eigen netwerk terechtkunnen

Door deze netwerkkenmerken en de terughoudendheid om steun te vragen, mogen we niet zondermeer veronderstellen dat risicojongeren op hun eigen netwerk kunnen steunen. Een discussiepunt is of we van kwetsbare burgers überhaupt mogen vragen zelfredzaam te zijn (zie ook elders op deze site).

Ander onderzoek dat laat zien dat risicojongeren onder begeleiding of na training in veel gevallen wel in staat zijn iemand in hun netwerk te identificeren die voor hen behulpzaam is (Greeson & Thompson, 2017). En ook uit de praktijk zijn er signalen dat er soms meer mogelijk is in het eigen netwerk dan bovenstaande doet vermoeden. Zeker als er begeleiding is bij het inzetten van het eigen netwerk.

Ze hebben behoefte aan concrete steun

De jongeren in mijn onderzoek gaven aan een sterke behoefte te hebben aan informatie en praktische steun. Ze waarderen iemand die hen kan helpen oriënteren bij terugkeer naar school, bij het zoeken van huisvesting, of iemand die mee kan naar een belangrijke afspraak. Dergelijke steun is vaak niet aanwezig in de netwerken van jongeren zelf, hoewel er wel vaak een impliciet beroep op wordt gedaan door instanties zoals het Jongerenloket. Een jongere koppelen aan een mentor die informatie kan geven over procedures, de weg weet bij instanties en een eigen netwerk heeft waar de jongere van kan profiteren, kan een oplossing hiervoor zijn.

Een bijkomend voordeel van concrete hulp en ondersteuning ontvangen, is dat het de perceptie van controle versterkt. De ervaring dat iemand je steun geeft (relevante informatie) die jou daadwerkelijk helpt in bijvoorbeeld het solliciteren op een (bij)baan, of het krijgen van schuldhulpverlening, maakt dat jongeren een positievere houding ontwikkelen ten aanzien van hulpvragen in de toekomst. Jongeren mee laten besluiten, hen inzicht geven in de redenen van bepaalde beslissingen, en hun (directe) behoeften en omstandigheden centraal stellen, draagt eraan bij dat ze zich bekwaam en bereid voelen steun te zoeken in hun netwerk.

Kortom, jeugdprofessionals, docenten, en uitvoeringsinstanties (wonen, financiën en gezondheid) waar risicojongeren mee te maken kunnen krijgen, kunnen er niet van uitgaan dat alle jongeren een netwerk hebben waarin alle soorten steun beschikbaar zijn. Vraag hier eerst naar en begeleid hen eventueel bij het inschakelen van hun netwerk. Wie zouden ze wel kunnen vragen en hoe? Zien ze het als iets nuttigs en kunnen ze hun eerdere ervaringen achter zich laten? Wat wil de jongere graag bereiken en wat is op korte termijn haalbaar? En als laatste: laat hen concrete resultaten ervaren (zie ook elders op deze site). Deze positieve ervaringen met ondersteuning stelt risicojongeren in staat om in de toekomst hun eigen netwerk uit te breiden en in te zetten.

Loïs Schenk werkt als postdoctoraal onderzoeker voor het Mentoring Urban Talent project van de Erasmus Universiteit Rotterdam en VU Amsterdam. Dit artikel is gebaseerd op haar proefschrift ‘Social networks of at-risk youth’, EUR, april 2021.

 

Foto: Nick Page (Flickr Creative Commons)