INTERVIEW Femke Roosma: ‘Politiek mag niet agenda van sociaal professionals bepalen’

Femke Roosma bekleedt sinds enkele maanden de Joop den Uyl-leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam. Ze onderzoekt hoe sociaal beleid voor meer bestaanszekerheid en sociale verbinding kan zorgen. Cruciale vraag: hoe vergroten we het draagvlak voor onze sociale zekerheid?

Femke Roosma combineerde tot voor kort twee jobs. Ze was onderzoeker aan de Tilburg University, maar tegelijk ook twaalf jaar gemeenteraadslid voor GroenLinks in Amsterdam. In maart 2022 hield ze de politiek voor bekeken. Nu bekleedt ze de prestigieuze Dr. J.M. den Uyl-leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam.

De leerstoel wordt gefinancierd door de aan de PvdA gelinkte Wiardi Beckman Stichting. Die stichting wordt geleid door Tim ’S Jongers en zal zich de komende jaren richten op de verzorgingsstaat en sociaal beleid.

We ontmoeten Femke Roosma op haar nieuwe kantoor in Amsterdam. ‘Met de leerstoel wil ik het onderzoek over de legitimiteit van sociaal beleid uitbouwen’, vertrouwt ze ons toe. ‘We moeten ons afvragen hoe het beter kan: wat willen mensen dat de verzorgingsstaat voor hen betekent? En wat moet het antwoord van de overheid zijn?’

Dat zijn actuele vragen, want het lijkt erop dat het draagvlak voor een solidair sociaal beleid kleiner wordt.

‘Op zich valt dat wel mee. Onze verzorgingsstaat heeft een enorm positieve invloed op veel levensdomeinen. Het is één van de belangrijkste instituten in ons leven. Je kinderen krijgen goed onderwijs zonder dat je daar al te veel voor moet betalen. Als je naar de dokter moet, is het grootste deel van de rekening niet voor jou. Op je oude dag regelt het systeem je pensioen…

‘Werkzoekenden worden steeds minder als rechthebbend gezien. Dat is een trend in heel Europa’

Mensen beseffen en appreciëren dat. Als het over de doelen van ons sociaal bestel gaat, is er best veel eensgezindheid en een groot draagvlak.’

Dus is er geen probleem?

‘Dat heb ik niet gezegd. Legitimiteit is een complex begrip. Mensen willen een overheid die herverdeelt, maar op de vraag wie wel of geen recht heeft op sociale voorzieningen die voortvloeien uit die herverdeling, zie je wel verschuivingen.

Dit soort herverdelende legitimiteit gaat over – bij gebrek aan een goed Nederlands woord – deservingness. Wie verdient het om geholpen te worden? Over ouderen, zieken en gehandicapten is er weinig discussie, maar werkzoekenden bijvoorbeeld worden steeds minder als rechthebbend gezien. Dat is een trend in heel Europa.’

Wat maakt dat bepaalde groepen meer krediet krijgen dan andere?

‘Er bestaat zoiets als een ‘deservingness theory’. Deze gaat uit van vijf voorwaarden die met een Engels acroniem CARIN worden genoemd: control, attitude, reciprocity, identity en need. Ik ga ze alle vijf even af.

‘Veel mensen vinden wederkerigheid heel belangrijk. Je moet iets willen terugdoen’

Control gaat erover dat mensen niet verantwoordelijk mogen zijn voor hun problemen. Als je zelf ontslag hebt genomen bijvoorbeeld, dan heb je in de publieke opinie minder recht op hulp. Maar omdat we als samenleving steeds minder in structuren denken, dichten we mensen vaker dan vroeger een individuele schuld toe. Mensen worden meer verantwoordelijk gehouden voor hun gedrag en hebben dus minder rechten.’

Wat moeten we onder attitude verstaan?

‘Dat is eigenlijk een ouderwetse gedachte. Mensen in armoede moeten dankbaar zijn voor de steun die ze krijgen. Ze moeten meewerken en niet vervelend zijn, zo niet hebben ze minder recht op hulp en steun.

Reciprocity gaat dan weer over wederkerigheid. Veel mensen vinden dat heel belangrijk. Je moet iets willen terugdoen. In veel sociale wetgeving vind je die eis naar wederkerigheid terug: uitkeringsaanvragers moeten een baan zoeken of een andere tegenprestatie leveren.’

De ‘i’ in CARIN staat voor identity.

‘We zijn sneller solidair met mensen die op ons lijken, kijk naar onze omgang met witte Oekraïners in vergelijking met zwarte vluchtelingen uit het Afrikaanse continent. Maar identiteit gaat breder dan louter fysieke gelijkenissen. Als je bijvoorbeeld veel mensen zonder baan kent, sta je dichter bij werkzoekenden en ben je meer geneigd om solidair te zijn.

De need betekent dat we vinden dat mensen onze steun pas verdienen als ze het echt nodig hebben. In de praktijk zie je allerhande middelentoetsen opduiken in sociale wetgeving. We willen weten of mensen geen te hoge inkomsten of te veel vermogen hebben.’

Spelen deze vijf aspecten altijd een even belangrijke rol?

‘Dat hangt ervan af. Voor sommige mensen is need heel belangrijk voor anderen is het de identity die bepaalt of ze met iemand solidair willen zijn. Het hangt bovendien van de context af. In tijden van grote werkloosheid vinden mensen wederkerigheid minder belangrijk, omdat iedereen weet dat het moeilijk is om een baan te vinden.’

Hoe kijk jij naar die omstandigheden vandaag de dag? Worden we meer hardvochtig?

‘We wijzen sommige groepen mensen sneller na met de vinger, zeker. Tegelijk zijn er maar weinig mensen die vinden dat we het hele systeem daarom moeten afschaffen.

Eigenlijk zijn we best kritisch voor de overheid omdat die de armoede niet opgelost krijgt. Zie de hele discussie over het thema bestaanszekerheid, en hoe de overheid die beter moet garanderen. Kortom: over de doelen van ons sociaal bestel zijn we het eens, bij de uitvoering ervan is er wel sprake van legitimiteitsverlies.’

Wat bedoel je daarmee?

‘Hoe voert de overheid haar beleid uit? Gebeurt dat op een correcte manier? Het is belangrijk dat mensen weten en ervaren hoe bepaalde regels werken. Misbruik is daarbij iets dat enorm frustreert.

‘Mensen met een korte opleiding of minder inkomsten zijn kritischer’

Tegelijk doet ook onderbescherming een appel op ons rechtvaardigheidsgevoel. Mensen die wel recht hebben op een uitkering, maar deze om één of andere reden niet krijgen of te weinig krijgen, waardoor hun bestaanszekerheid in het geding komt. Bureaucratie is voor velen een belangrijke hinderpaal. Die ontoegankelijkheid van de overheid wordt als een echt probleem ervaren. Als je voor de verzorgingsstaat draagvlak wilt houden, moet je hier iets aan doen.’

Zie je dat legitimiteitsverlies bij de hele bevolking of is er een onderscheid met mensen die het goed hebben en dat sociaal beleid minder nodig hebben?

‘Daar is meer onderzoek over nodig. Maar wat we wel weten, is dat mensen met een korte opleiding of minder inkomsten kritischer zijn. Ze zijn gevoeliger voor het beeld van misbruik, maar vinden ook dat de overheid niet genoeg doet om hun bestaanszekerheid te garanderen. Opvallend is ook dat kortgeschoolden de rechten van andere groepen vaker in vraag stellen.

‘Hoogopgeleiden zijn tevreden. Zij ervaren de bureaucratie en de vele, vaak strakke, regels niet’

Hoogopgeleiden, vaak de mensen met de hogere lonen, zijn dan wel weer tevreden over het sociaal systeem. Zij komen er dan ook minder mee in aanraking, en ervaren de bureaucratie en de vele, vaak erg strakke, regels niet.’

Mogen we zeggen dat de toeslagenaffaire een keerpunt betekende in de publieke opinie over sociale zekerheid?

‘Voor de affaire was er een maatschappelijk discours waarbij er niet streng genoeg kon opgetreden worden tegen mensen die afhankelijk waren van de verzorgingsstaat. Alles moest strenger en meer voorwaardelijk. De toeslagenaffaire heeft het leed van zo’n beleid zichtbaar gemaakt. De politieke en maatschappelijke verontwaardiging hebben het denken sterk veranderd. Ik verwacht dat het na de verkiezingen van november ook tot beleidsverandering gaat leiden.

Denk ook aan de zogenaamde boodschappenboete in Wijdemeren. Een vrouw moest 7000 euro bijstand terugbetalen aan de gemeente, omdat zij af en toe boodschappen had gekregen van haar moeder. Compleet absurd. Het is een voorbeeld dat burgers aansprak op hun gevoel voor rechtvaardigheid. Regels zijn regels, maar die houding dwingt mensen soms nog verder in de problemen.

Verwacht echter niet dat de maatschappelijke aandacht voor zo’n situatie alles verandert. Er is een lang, volgehouden proces nodig vooraleer het publieke debat kantelt en de politiek dit oppikt en uiteindelijk beleid wijzigt.’

Je hebt zelf voor GroenLinks als fractieleider in de gemeenteraad van Amsterdam gezeten. Hoe ging jij hier als politica mee om?

‘Net als vele andere steden en gemeenten in Nederland wilden wij meer vertrouwen geven aan mensen met een bijstandsuitkering. Daarmee gingen we in tegen de minister die vooral streng wilde zijn.

‘Waarom zou je niet respectvol met mensen omgaan?’

Net als elders in het land hebben wij in Amsterdam een lokaal experiment opgezet dat bijstandsgerechtigden minder voorwaarden oplegde. De uitkomsten van al die lokale proefprojecten lieten over het algemeen zien dat het voor je resultaten weinig verschil maakt of je wel of niet streng bent. Daaruit hebben gemeenten afgeleid dat je mensen dan evengoed vanuit vertrouwen kon benaderen. Want als het uiteindelijk weinig uitmaakt, waarom zou je dan niet respectvol met mensen omgaan?’

Welke rol kunnen sociaal professionals hierin spelen?

‘Zeker voor groepen mensen waarvan hun deservingness vaak ter discussie staat, zoals bijstandsgerechtigden of mensen zonder wettig verblijf, heb je als politica die professionals heel erg nodig. Het is heel belangrijk dat sociaal professionals, maar ook activisten, de krachten in de samenleving zichtbaar maken van mensen die anders denken over rechthebbendheid.

‘Sociaal professionals hebben hun eigen agenda, het is niet aan de politiek om die te bepalen’

Als politica ben je met je handen gebonden aan een dominant discours en allesoverheersende logica. Het is goed dat sociaal professionals of activisten dit doorbreken. Zelf kreeg ik te maken met activisten die voor mensen zonder wettig verblijf betere opvang eisten. Onze fractie probeerde dat samen met andere partijen te regelen. Dat lukte, waarop de activisten om meer en beter vroegen. Op die manier stuwden we elkaar verder en hebben we meer bereikt dan wat eerst mogelijk leek.’

Heb je vanuit je politieke ervaring tips over hoe je dit politiserend werk het best aanpakt?

‘Eerst en vooral: sociaal professionals hebben hun eigen agenda en hun eigen doelen, het is niet aan de politiek om die te bepalen. Maar soms is het wel nuttig om je strategieën op elkaar af te stemmen. Dat vereist de nodige helderheid. Als politica probeerde ik altijd open kaart te spelen over wat ik wel en niet kon. Ik zei: ‘Als jullie 100 procent vragen, kan ik in eerste instantie 20 procent leveren. Ik doe mijn best, maar maak me niet kapot omdat er in het begin 80 procent ontbreekt.’

Eigenlijk gaat dat ook over vertrouwen.

‘Inderdaad. Het vergt politici en sociaal professionals die het politieke spel willen spelen. Als politicus moet je durven begrijpen dat het voor sociaal professionals nooit goed genoeg zal zijn, maar als sociale professional moet je de politicus ook af en toe een compliment durven geven. Zo tast je samen de grenzen af van wat politiek mogelijk is en rek je die door slim samenspel telkens een beetje op.’

Sommige sociaal werkers vragen zich af of het wel aan hen is om zo aan politiek te doen?

‘Mij lijkt dit net de essentie van onze democratie. Uiteraard hebben verkozen politici de eindverantwoordelijkheid om regels te maken. Maar zeker op het vlak van sociaal beleid kan dit nooit zonder kritische sociaal professionals. Zij zijn de gezichten van onze verzorgingsstaat in de wijk en bij mensen thuis. Daarom moeten sociaal werkers door de overheid in staat gesteld worden hun job met voldoende politieke ruimte uit te oefenen.’

Waarom is dat belangrijk?

‘Sociaal professionals hebben een deskundigheid die een politicus niet heeft. Zij kennen de realiteit waarin mensen in een kwetsbare positie leven, politici niet. Die laatsten hebben daardoor de neiging alles in rigide regels te gieten. Maar daarmee krijg je de complexe problemen van vandaag niet opgelost.

‘Laten we sociaal professionals vertrouwen om te bepalen wie hoeveel nodig heeft’

Tegenwoordig heb je een regeling om bijstand te krijgen, een aparte regeling voor de schoolspullen van de kinderen, een regeling om voedselhulp te krijgen, een regeling om… Het maakt complexe problemen enkel nog complexer, want mensen zien door het bos de bomen niet meer en vallen tussen wal en schip.’

Hoe kan het beter?

‘Laat sociaal professionals hun rol spelen. Zo kan je beleid vereenvoudigen en regels schrappen, bijvoorbeeld door middelentoetsen af te schaffen. Laten we sociaal professionals vertrouwen om te bepalen wie hoeveel nodig heeft.

Daarmee zeg ik niet dat iedereen zomaar alles moet krijgen. Dat gevoel voor deservingness is cruciaal als je je maatschappelijk draagvlak wilt houden bij het grote publiek. Sociaal werkers moeten goed met hun verantwoordelijkheid omgaan, maar de weg is ongetwijfeld die met minder regels, voorwaarden en criteria.’

Geert Schuermans en Liselot Simillion zijn stafmedewerkers bij SAM, steunpunt Mens en Samenleving, in Vlaanderen. Dit interview is in een uitgebreidere versie eerder verschenen op de Vlaamse website sociaal.net.

 

Foto: Kirsten van Zanten

Dit artikel is 973 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. “De leerstoel wordt gefinancierd door de aan de PvdA gelinkte Wiardi Beckman Stichting. Die stichting wordt geleid door Tim ’S Jongers en zal zich de komende jaren richten op de verzorgingsstaat en sociaal beleid.”

    Politiek en wetenschapsbeoefening dienen gescheiden te zijn en te blijven. Deze stelling staat N.B. contrair aan bovengenoemde kop: “politiek mag niet agenda bepalen van sociaal professionals bepalen”.
    Erg wrang voor al die bijstandstrekkers dat de zelfbenoemde linkse elite zelf naar harte lust leuke banen kunnen combineren t.w. sociaal wetenschapsonderzoeker en 12 jaar gemeenteraadslid voor GL in de Gemeenteraad van Amsterdam.
    Tim’S Jongers van de Wiardi Beckman Stichting mag nu het PvdA gedrocht de ‘Participatie wet’ (Bijstand) bij deelname aan Rutte 2 gaan onderzoeken.
    Rutte is weg bij een volgend kabinet maar de PvdA is voor veel stemmers niet meer te vertrouwen met al die hogeropgeleiden aldaar die het allemaal zo goed met het arbeidersvolk menen voor te hebben.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *