Solidariteit bestaat nog, omdat het nodig is!

Net zoals er vergeten groenten zijn, zijn er vergeten woorden. Lang voordat we spraken over de ‘participatiesamenleving’, spraken we over ‘solidariteit’. In Nederland zijn er nog altijd veel mensen die zich inzetten voor zulke praktijken, maar ze verkeren wel in apolitieke berusting.

In het Nederlands associëren we het begrip met hobby’s van linkse mensen uit de jaren ’70 die gastarbeiders en arme buurtbewoners activeerden, sociaal ondersteunden, en met hen samen optrokken in protest.

Maar buiten Nederland is dat begrip nog steeds in gebruik en de Europese Unie investeert zelfs in hergebruik van het begrip door onderzoeksprogramma’s naar solidariteit te financieren. SOLIDUS, onderdeel van Horizon2020 is zo’n programma.

Voor ons, Nederlandse partners in het onderzoeksproject, een lastige opgave want hoe verhoudt solidariteit zich tot de participatiesamenleving, actief burgerschap en vrijwilligerswerk? In het SOLIDUS-onderzoek in 11 Europese landen zijn ruim 100 solidariteitspraktijken ten behoeve van kwetsbare en/of gemarginaliseerde groepen uit de bevolking onderzocht. We hebben gesprekken gevoerd met coördinatoren, vrijwilligers en vertegenwoordigers van de doelgroepen, een survey gehouden over (inter)nationale solidariteit en focusgroep gesprekken geïnitieerd.

Solidariteitsinitiatieven in Nederland zijn van recente datum

We wilden weten hoe solidariteitsinitiatieven zoals voedselbanken, vluchtelingenorganisaties, opvang van thuisloze jongeren, taalonderwijs aan laaggeletterden zich organiseerden. We onderzochten ook meer activistische vormen van solidariteit, zoals verzet tegen huisuitzetting in tijden van crisis of tegen seksueel geweld.

In Nederland zijn de ‘solidariteitsinitiatieven’ in onze studie van recente datum; de Voedselbank bestaat in Nederland nog geen 20 jaar, Vluchtelingenwerk heeft nieuwe dimensies gekregen, sinds kort bestaat er een digitaal platform voor vraag en aanbod van hulp, en het georganiseerd samenwonen van kwetsbare groepen (bijvoorbeeld van ouderen met tienermoeders) is een relatief nieuw fenomeen.

Tienduizenden in Nederland doen aan solidariteit

Dat solidariteit uit het Nederlandse vocabulaire verdwenen is, wil niet zeggen dat het niet meer wordt gepraktiseerd. Opvallend is dat tienduizenden mensen in ons land het in praktijk brengen zonder hun activiteiten als zodanig te benoemen. We spreken van solidariteitsinitiatieven in plaats van ‘vrijwilligerswerk’ of ‘actief burgerschap’ omdat het in al deze praktijken - waar vrijwilligers het leeuwendeel van het werk doen - gaat om het overstijgen van het eigen familiale of verenigingsbelang, om activiteiten ten behoeve van kwetsbare groepen wier noden en behoeften onvoldoende door overheid en samenleving worden erkend en geborgd.

Bovendien gaat het om activiteiten die van de vrijwilligers identificatie vragen met ‘de ander’; mensen wier cultuur, omgangsvormen en leefwijzen afwijken van de hunne. Voor dat type werk schieten termen als vrijwilligerswerk en actief burgerschap tekort; solidariteitspraktijken zijn moeilijk omdat het om kwetsbare medeburgers gaat wier rechten onvoldoende erkend worden, over wie vooroordelen bestaan en van wie verwacht wordt dat ze zichzelf wel redden. Dat vraagt morele moed van vrijwilligers.

Bevolking reageert eerder dan regering

We concluderen dat solidariteit niet vanzelfsprekend is maar dat de bevolking in alle Europese landen eerder – en meer flexibel - reageert op medemenselijke noden dan de regeringen. Zo was de Voedselbank al jaren actief voordat de regering het probleem van extreme armoede in ons land wilde erkennen, vult een organisatie als Timon door de inzet van vrijwilligers een hiaat in het overheidsbeleid op door zorg te dragen voor (kwetsbare) jongeren die na hun 18e uit de jeugdzorg vallen,  realiseren Vluchtelingenwerk en de gemeentelijke Steunpunten Vluchtelingen met duizenden vrijwilligers het recht op sociale inburgering, en compenseert Lezen en Schrijven in het hele land het tekort aan onderwijs voor volwassenen die onvoldoende onderwijs hebben genoten en voor wie nog steeds onvoldoende volwassenenonderwijs bestaat.

De enorme aantallen vrijwilligers die werken in deze solidariteitspraktijken zijn begaan met en kunnen zich identificeren met de armen, daklozen, vluchtelingen, kwetsbare jongeren en functioneel analfabeten, ondanks verschillen in leeftijd, opleiding, afkomst, cultuur of leefwijze. Ze staan een samenleving voor waarin iedereen mee kan doen. Maar tegelijkertijd verhouden ze zich ambivalent tot hun activiteiten omdat ze van mening zijn dat niet zij maar de overheid de belangen van de meest kwetsbare burgers zou moeten behartigen.

Ze zijn afhankelijk van subsidies

Organisatorisch gezien zijn veel solidariteitspraktijken afhankelijk van kleine en/of kortdurende subsidies (voor de betaling van enkele coördinatoren, projectsubsidie of subsidie via fondsenwerving), hetgeen betekent dat acquisitie en verantwoording van deze subsidies veel tijd in beslag neemt en bestaansonzekerheid meebrengt; de overheid stoot taken af naar vrijwilligers maar zelfs voor een klein en onzeker bedrag moet meer dan ooit verantwoording worden afgelegd. Regels en randvoorwaarden en toenemende eisen aan de expertise en het gedrag van vrijwilligers overstijgen te vaak waar zij zélf, vanuit medemenselijkheid, op ingezet hebben en dreigt de motivatie voor de activiteiten te ondermijnen.

Wat vooral opvalt aan de Nederlandse solidariteitsinitiatieven in vergelijking met die uit de jaren ’70 en die in andere landen is hun apolitieke berusting. Vergeten groenten worden weer gekweekt maar degenen die ze nuttigen zijn vooral alternatieve consumenten. Solidariteitsinitiatieven worden volop gepraktiseerd maar de vrijwilligers en hun organisaties hebben zich er blijkbaar bij neergelegd dat activisme zinloos is en dat de rechten van kwetsbare en gemarginaliseerde groepen in de samenleving niet aan de huidige regeringen kan worden toevertrouwd, en dat alleen medemenselijkheid en burgerinitiatief nog rest.

De vuisten worden niet meer gebald

De vuisten worden niet meer gebald in protest tegen de markt, het verwaarlozen van degenen met minder kansen en het liberale help-jezelf-maar-denken. Onze vraag is hoe lang deze solidariteit standhoudt in tijden van toenemende ongelijkheid, hoe lang het duurt voordat de inzet erkend wordt van de enorme aantallen Nederlanders die niet staan te schreeuwen, maar over grenzen van hun eigen belang heen kijken.

Vinden we in Nederland ooit weer aansluiting bij andere Europese landen en de Europese Unie in het op de politieke agenda zetten van een humanistische waarde als solidariteit? Een waarde waarin de rechten erkend worden van degenen die uit de samenleving zijn gevallen en zichzelf niet meer op eigen kracht kunnen helpen, ongeacht afkomst, cultuur, leefwijze, en beperkingen.

Trudie Knijn is hoogleraar algemeen sociale wetenschappen aan Universiteit Utrecht. Marit Hopman is daar onderzoeker. Meer informatie over het onderzoek: https://solidush2020.eu/.

Foto: State Farm (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 5739 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. “Wat vooral opvalt aan de Nederlandse solidariteitsinitiatieven in vergelijking met die uit de jaren ’70 en die in andere landen is hun apolitieke berusting.”

    Het proces van depolitisering en individualisering is hier debet aan.
    Hier rust toch in de eerste plaats een verantwoordelijkheid bij vooral linkse partijen en vakbeweging.
    De afgelopen decennia hebben zich links noemende politieke partijen hun oren teveel naar het economisch neoliberalisme laten hangen.
    ‘Participatiesamenleving’ blijkt toch vooral bezuinigingsretoriek: een terugtrekkende overheid waarbij de burger het zelf mag gaan doen.
    Solidariteit dient dan ook vooral politiek georganiseerd te worden. Zij moet onderdeel uitmaken van de dagelijkse praktische politiek.
    Sinds de neoliberale financiële crises van 2008 wordt het nu tijd om met het ‘casino kapitalisme’ te breken. Politieke partijen zijn nu aan zet.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *