De invoering van een universeel basisinkomen staat sinds enkele jaren weer hoog op maatschappelijke en wetenschappelijke agenda. Een maandelijks inkomen dat voorziet in de basale kosten van levensonderhoud, voor alle inwoners, zonder tegenprestatie: het spreekt tot de verbeelding. Met een rapport van de OECD, het experiment in Finland, de proeven in verschillende Nederlandse gemeenten met onvoorwaardelijke bijstand en het referendum in Zwitserland over de invoering van een universeel basisinkomen is ook de aandacht van beleidsmakers getrokken.
Maar of dit radicale alternatief voor onze huidige verzorgingsstaat kans maakt om daadwerkelijk ingevoerd te worden, hangt ook af van publieke steun voor het basisinkomen. Interessant genoeg kan op basis van analyse van opiniedata van de European Social Survey de conclusie worden getrokken dat het draagvlak in Europa erg hoog is. Maar wat betekent die bijval voor het basisinkomen precies?
Geen vanzelfsprekende politieke basis
Om dat te kunnen duiden, bekeken we welke groepen mensen (leeftijd, opleiding, politieke voorkeur, inkomenssituatie, opvattingen over de verzorgingsstaat) meer steun uitspreken en welke landkenmerken geassocieerd kunnen worden met hogere steun voor het basisinkomen. De data van de European Social Survey (ESS) die wij in ons recent gepubliceerde onderzoeksartikel hebben gebruikt, is in 2016 verzameld in 23 Europese landen.
Dit is interessant, omdat steun voor het basisinkomen geen vanzelfsprekende politieke basis heeft. Het idee wordt zowel gesteund als bekritiseerd vanuit linkse en rechtse politieke hoek. Waar sommige pleitbezorgers op links hopen op het realiseren van bestaanszekerheid en gelijkheid vanwege het universele karakter van de voorziening, vreest een ander deel dat het zal leiden tot een mini-stelsel van sociale zekerheid.
Dat is tevens wat sommige liberale voorstanders aantrekkelijk vinden aan een basisinkomen, terwijl een ander deel van rechts het basisinkomen sterk afwijst vanwege de hoge kosten en de mogelijkheid tot meeliften. Ook is het op voorhand onduidelijk wie er zal profiteren van het basisinkomen. Is het daadwerkelijk een vooruitgang voor mensen met lage inkomens? Of profiteren vooral de hogere inkomens van een maandelijks ‘extraatje’?
Welke rol spelen bovendien de opvattingen over wie er inkomensondersteuning verdient? Over het algemeen vinden mensen (en in hogere mate lager opgeleiden) dat er een tegenprestatie gedaan moet worden om inkomensondersteuning te krijgen, en dat steun alleen gegeven moet worden aan diegenen die het echt nodig hebben. Het onvoorwaardelijke en universele basisinkomen komt aan die beide criteria níet tegemoet. Kortom, de populariteit van het basisinkomen hoeft niet vanzelfsprekend langs de politieke en sociaaleconomische breuklijnen te liggen.
Fundamenteel ander stelsel
Het bijzondere aan de vraag over het basisinkomen in de European Social Survey is dat deze wordt geïntroduceerd met een uitgebreide definitie. Dat is niet in de laatste plaats van belang omdat er in het debat verschillende varianten van het basisinkomen bediscussieerd worden. Zo staat bijvoorbeeld de hoogte van het basisinkomen ter discussie, maar ook de (on)voorwaardelijkheid, en of het basisinkomen in de plaats komt van andere sociale uitkeringen. De definitie die in de vragenlijst van de ESS wordt gegeven is de volgende:
‘Sommige landen hebben het momenteel over de invoering van een basisinkomen-stelsel. (…) Een basisinkomen-stelsel omvat alle volgende kenmerken: De overheid betaalt aan iedereen een maandelijks inkomen om de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te dekken. Het vervangt veel andere sociale uitkeringen. Het doel is om een minimale levensstandaard te garanderen voor iedereen. Iedereen krijgt hetzelfde bedrag, ongeacht of ze werken of niet. Mensen behouden ook het geld dat ze met werk of op een andere manier verdienen. Dit stelsel wordt betaald uit belastingen. Zou u in het algemeen tegen of voor het hebben van dit stelsel zijn in Nederland?’
De respondenten konden aangeven of zij (sterk) voor of (sterk) tegen zijn. Er was geen midden-categorie. 44.144 respondenten beantwoorden deze vraag, waarvan er 3.553 kozen voor de ‘weet niet’ optie (8 procent).
Onderstaande figuur 1 toont de steun voor het basisinkomen in verschillende landen.
Wat opvalt, is de relatief hoge steun in alle landen voor een stelsel dat fundamenteel anders is dan ons huidige stelsel van sociale zekerheid. Alleen in Zweden, Zwitserland en Noorwegen is de steun lager dan 40 procent van de respondenten. In Letland en Rusland is steun zelfs boven de 70 procent. Maar wat betekent deze hoge steun voor het basisinkomen in Europa nu?
Bestaanszekerheid
Wanneer we kijken naar welke groepen het basisinkomen steunen, dan ontwaren we verschillende indicaties dat mensen het voorgestelde ‘basisinkomen’ vooral zien als een oplossing om armoede en ongelijkheid tegen te gaan en bestaanszekerheid te bieden. Het feit dat het basisinkomen ook universeel en onvoorwaardelijk is en leidt tot een geheel nieuw stelsel van sociale zekerheid, lijkt men niet vanzelfsprekend te waarderen.
Zo zien we dat het vooral de mensen met lagere inkomens, lager opgeleiden en zij die werkloos zijn zich enthousiast tonen over een basisinkomen-stelsel. Dat suggereert dat ontvangen van een maandelijks inkomen om de basale kosten van levensonderhoud mee te betalen, een belangrijke reden kan zijn om een basisinkomenstelsel te steunen. Mensen met (thuiswonende) kinderen zijn daarentegen minder enthousiast over een basisinkomen dan mensen zonder kinderen, wat zou kunnen betekenen dat het argument dat het basisinkomen tijd vrijspeelt minder weerklank vindt dan de voorstanders van het basisinkomen hopen.
Wat verder opvalt is dat mensen die politiek meer links georiënteerd zijn, mensen die meer voor herverdeling zijn en geloven dat uitkeringen armoede en ongelijkheid verminderen, het basisinkomen eerder steunen. Zeer opmerkelijk is dat mensen die zeggen voorstander zijn van het toekennen van sociale voorzieningen aan de laagste inkomens (terwijl midden- en hogere inkomens voor zichzelf verantwoordelijk zijn) ook vaker voor een basisinkomen zijn, dat juist wordt toegekend aan álle inkomensgroepen. Opnieuw zijn dit indicaties dat met name het aspect van gegarandeerde bestaanszekerheid mensen aanspreekt in het idee van het basisinkomen en niet zozeer het feit dat álle inkomensgroepen voor een basisinkomen in aanmerking zouden komen.
Dit blijkt ook uit het feit dat in de landen waar er meer armoede is (gemeten als het percentage van de inwoners van een land dat een tekort heeft aan bestaansmiddelen), steun voor het basisinkomen significant hoger is. Er is ook een effect voor landen waar meer sociale uitgaven zijn; daar is steun voor het basisinkomen lager. Maar dit effect valt weg als het niveau van armoede in een land mee wordt genomen.
Tenslotte is het niet zo dat mensen die kritisch zijn op verschillende aspecten van de verzorgingsstaat, meer voor het basisinkomen zijn, wat je wellicht zou mogen verwachten van een voorstel dat zich presenteert als een ‘radicaal alternatief’ voor het huidige stelsel. Dit suggereert dat het basisinkomenstelsel nog niet wordt onthaald als hét alternatief voor de verzorgingsstaat met al haar gebreken.
‘Basis’-inkomen
Het basisinkomen is een complex voorstel met veel verschillende aspecten. Mensen kunnen positief zijn ten aanzien van bepaalde aspecten – bijvoorbeeld het bieden van bestaanszekerheid door mensen een ‘basis’-inkomen te bieden – terwijl ze kritisch kunnen zijn ten aanzien van andere aspecten – bijvoorbeeld het onvoorwaardelijke of universele karakter ervan, of het feit dat het moet worden opgebracht uit de belastingen. Doordat mensen bij de meting die wij hebben gebruikt voor dit onderzoek, ‘gedwongen’ worden ofwel vóór ofwel tégen het basisinkomen te zijn, is onduidelijk of zij het idee in al haar complexiteit steunen.
Maar op basis van de analyse van achtergrondkenmerken (op individueel en landniveau) en de relatie met andere verzorgingsstaatopvattingen stellen wij dat het grote enthousiasme voor het basisinkomen vooral gebaseerd is op het aspect van het realiseren van een minimale levenstandaard voor iedereen. Steun voor het basisinkomen is daarmee vooral steun voor een ‘basis’-inkomen. Het is echter de vraag of dat aspect niet makkelijker binnen het huidige stelsel van sociale zekerheid gerealiseerd kan (en moet?) worden.
Femke Roosma is als universitair docent verbonden aan de Tilburg School of Social and Behavioral Sciences. Wim van Oorschot is hoogleraar bij het Centrum voor Sociologisch Onderzoek (OE) aan de KU Leuven.
Foto: Generation Grundeinkommen (Flickr Creative Commons)