Voor opschorten privacy is sterker wettelijk kader nodig

Privacy, betoogt hoogleraar Philippe Delespaul, is een mensenrecht dat niet zomaar mag worden opgeschort door crises. Dat mogen volgens hem alleen rechters – als een uitzonderingsmaatregel in het kader van de veiligheid van individuen, hulpverleners en de maatschappij.

Privacy (en de AVG – Algemene Verordening Gegevensbescherming) wordt door samenwerkende maatschappelijke partners op het grensgebied tussen zorg en maatschappij (VNG, 2016) vaak gezien als een hinderpaal voor optimale zorg. Cruciale informatie wordt onvoldoende gedeeld waardoor veiligheidsrisico’s ontstaan (Lourens, 2023).

Het probleem komt voort uit onze collectieve verontwaardiging over vermijdbare calamiteiten

Rechten van het individu schuren soms met de belangen van de maatschappij. Vooral bij calamiteiten (zie de publieke discussie over Thijs H. of de Erasmus-moorden) gaan stemmen op om privacy drempels te verlagen ten behoeve van de optimale zorg voor de meest zieken en ter bescherming van de maatschappij. Hiervoor moet de overheid dan een wettelijke kader bieden en samenwerkingspartners moeten met concordaten een werkomgeving creëren die voor haar medewerkers werkbaar is (zie VNG, 2016).

Individuen en groepen

Het probleem komt voort uit onze collectieve verontwaardiging over vermijdbare calamiteiten. Ik hoor niet tot deze groep die gelooft dat de voorgestelde concordaten een oplossing zijn (zie ook Sonnenschein & Aarsen, 2023). Ik ben ervan overtuigd dat privacy belangrijk is, een mensenrecht, en niet opgeschort mag worden door crises en incidentmanagement (hoezeer ik ook begrip heb voor het lijden van slachtoffers in de maatschappij).

Van hulpverleners wordt verwacht dat ze dit gevaar melden

De reden is dat incidenten over individuen gaan en maatregelen over groepen. Het gevolg van deze maatregelen is discriminatie. En het gevolg is niet betere, maar slechtere zorg. Ten slotte gaat het ten koste van het vertrouwen in de zorg (LOC Cliëntenraden, 2022).

Vertrouwen is zoekgeraakt

Stel, een overwerkte vader meldt zich aan bij de ggz met de klacht dat hij snel geïrriteerd is en soms bang is zijn kinderen wat aan te zullen doen. In Nederland wordt van hulpverleners verwacht dit gevaar te melden. De focus ligt begrijpelijk bij de bescherming van het kwetsbare kind. Maar, men vergeet dat de maatschappij en kwetsbare burgers een prijs betalen en dat onzekere vaders in de toekomst wel uit zullen kijken om hulp te vragen. De beschermende maatregel zorgt dan in de praktijk voor meer gevaar.

Dit maakt de maatschappij de facto gevaarlijker

Waar zijn we het vertrouwen kwijtgeraakt dat kwetsbare kinderen ook wel beschermd kunnen worden door de rest van de maatschappij – leerkrachten, vrienden, buren, politie, scholen, sportverenigingen? Waarom geloven we niet meer dat de veiligheid van kwetsbare kinderen niet afhankelijk is van hulpverleners die hun geheimhoudingsplicht (moeten) opgeven en het vertrouwen van hun patiënten schenden? Waarom vertrouwen we niet meer dat bij cruciale onderwerpen als de beveiliging van de maatschappij (en de meest kwetsbaren) hulpverleners noodzakelijke partners zijn, maar dat slechts kunnen zijn in hun onafhankelijke rol van hulpverlener?

Mensen met onbegrepen gedrag

Zo ook bij het organiseren van de zorg rond mensen met onbegrepen gedrag. Er wordt gepleit voor een sluitend beleid waarbij verschillende partijen als collega’s samenwerken om optimale zorg en maatschappelijke veiligheid te realiseren (ZonMW, 2021). Hierbij is het belangrijk om informatie uit te kunnen wisselen. Maar ook in het geval van onbegrepen mensen is het cruciaal dat zij erop kunnen vertrouwen dat hun behandelaars hun privacy respecteren.

Als we privacy opheffen, verliezen we noodzakelijke kansen in preventie, die hulpverlening als een parallel traject in veiligheidssituaties kan hebben. In Nederland krijgen mensen met onbegrepen gedrag, niet uit verwaarlozing geen zorg, maar vaak omdat ze expliciet de manier waarop we zorg verstrekken, vermijden (Delespaul, 2020).

Het wantrouwen dat ontstaat omdat maatschappelijke partners samenwerken en informatie uitwisselen, is hierin geen onbelangrijke factor. Dit maakt de maatschappij de facto gevaarlijker; we schenden er privacy – een mensenrecht – mee; en de genomen maatregelen hebben onnodig een impact op velen: discriminatie.

Alleen door de rechter

Ik heb in het verleden (Delespaul, 2019; 2022) aangegeven geen fan te zijn van de Wet verplichte ggz (Wvggz). Ik ben ervan overtuigd dat de wetgeving in strijd is met de Conventie van de Rechten van Personen met een Handicap van de Verenigde Naties. Maar we hebben nu eenmaal dit wettelijk kader en ik wil voor het privacy-dilemma een uitzondering maken.

Het privacyrecht mag niet onderhevig zijn aan ‘gemak’ of de angst of onzekerheid van hulpverleners

Laten we met elkaar afspreken dat hulpverleners de geheimhoudingsplicht respecteren, tenzij de rechter in een opgelegde dwangmaatregel aan het individu deze heeft opgeschort. Dit kan in het kader van de Wvggz. De wet heeft immers criteria om het nodige gevaar vast te stellen. Deze criteria maken uitzonderingsmaatregelen (of dwang) om gevaar te vermijden noodzakelijk. De drempel voor het opheffen (of tijdelijk opschorten) van het privacyrecht is hiermee gedefinieerd. Dit geldt dan ook voor hulpverleners die de maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om in dit geval in te grijpen.

Deze inschatting wordt dus door een onafhankelijke instantie, de rechter, maatschappelijk getoetst. Het is mijns inziens noodzakelijk om de opschorting van het privacyrecht van individuele burgers aan een rechter over te laten – het gaat immers om het opschorten van burgerrechten. Dat mag niet onderhevig zijn aan ‘gemak’ (convenience) in het werkveld of de angst of onzekerheid van hulpverleners.

‘Privacy opheffen’ borgen in Wvggz?

Het is niet vanzelfsprekend om achter de rug van mensen over hun psychisch welzijn te spreken. Er moeten gegronde redenen zijn om het recht op privacy op te schorten. Om ons te beschermen tegen de slippery-slope van eroderende criteria en de vanzelfsprekendheid waarmee we ‘privacy opheffen’ normaal zijn gaan vinden, moeten we de drempel bij de rechter leggen.

‘Privacy opheffen’ krijgt dan dezelfde status als dwangmedicatie, huisarrest of urinecontroles

In onze rechtstaat is de rechter het instituut dat voor maatschappelijke bescherming of ter bescherming van de psychische integriteit van de persoon (tijdelijk) individuele mensenrechten kan opheffen. Het kader van de Wvvg is hiervoor uitermate geschikt. Misschien moet ‘privacy opheffen’ ook expliciet in de Wvggz worden opgenomen of via jurisprudentie worden verworven. ‘Privacy opheffen’ krijgt dan dezelfde status als dwangmedicatie, huisarrest of urinecontroles. Het zijn uitzonderingsmaatregelen in het kader van veiligheid.

Bovendien kan het borgen van de privacydiscussie in de Wvggz hulpverleners ook beschermen

Bovendien kan het borgen van de privacydiscussie in de Wvggz hulpverleners ook beschermen tegen de sociale druk die zij persoonlijk en hun instellingen dagelijks ervaren. Het herstelt de maatschappelijke ruimte die hulpverleners krijgen om op een deontologisch aanvaardbare wijze ‘hun ding te kunnen doen’ en zo vanuit hun expertise een bijdrage te leveren aan de veiligheid van de maatschappij.

Hierover moeten we publieke dialogen voeren. Geïnspireerd door het kader van mensenrechten, moeten we met elkaar werken aan een psychisch gezondere maatschappij. Dit is een collaboratieve verantwoordelijkheid.

Philippe Delespaul is hoogleraar Innovatie in de GGZ bij de vakgroep Psychiatrie en Neuropsychologie aan de Universiteit Maastricht en verbonden aan Mondriaan GGZ instelling in Heerlen.

 

Foto: Bas Bogers (Straatfotografie.com)