Vrijwilligerswerk in de zorg is leuk, maar soms ook zwaar

In de zorg is de focus rondom een hulpvrager meer op familie, vrienden en buren komen te liggen. Ook vrijwilligers helpen. Met de meeste van hen gaat het goed, maar sommigen vinden het vrijwilligerswerk zwaar en zouden best meer ondersteuning willen krijgen.

Gemeenten hebben sinds de invoering van de Wmo 2015 meer aandacht voor het werven van vrijwilligers in de zorg en ondersteuning, het versterken van hun positie en hun ondersteuning. Toch is de inzet van vrijwilligers bij Wmo-cliënten op sommige terreinen nog gering (Schyns, 2015; Steenbekkers et al., 2017) en zijn er niet altijd voldoende vrijwilligers beschikbaar (Van der Ham et al., nog te verschijnen; Molema, 2017). Een helder beeld van wie deze vrijwilligers zijn, wat ze doen en waar ze tegenaan lopen kan helpen om het reservoir aan vrijwilligers in de zorg en ondersteuning op peil te houden en mogelijk uit te breiden.

Van alle vrijwilligers in de zorg doet bijna driekwart het vrijwilligerswerk in georganiseerd verband: ze zijn verbonden aan een organisatie of instelling, zoals een ziekenhuis, een zorg- of welzijnsinstelling of een vrijwilligersorganisatie. Ruim een kwart van hen is ongebonden en doet het vrijwilligerswerk bijvoorbeeld in kleinschalige buurtinitiatieven, via zorgapps of individueel voor mensen die zij bij aanvang niet kenden. Zeven op de tien vrijwilligers doet het vrijwilligerswerk structureel (wekelijks of maandelijks) en drie op de tien incidenteel.

Eén op de tien vrijwilligers is in meer of mindere mate verplicht tot vrijwilligerswerk, bijvoorbeeld als tegenprestatie bij een uitkering of als maatschappelijke stage.

Tegen verwachting in: minder vrijwilligers bij dagbesteding

Vrijwilligers bieden vooral gezelschap en emotionele ondersteuning aan hulpvragers, begeleiden activiteiten en helpen met vervoer. Het aandeel dat helpt bij het begeleiden van activiteiten is in 2016 lager dan in 2014 (34 respectievelijk 41 procent). Deze uitkomst is contra-intuïtief, omdat men eerder zou verwachten dat met het overhevelen van dagbesteding naar gemeenten, hier meer vrijwilligers nodig zouden zijn. Het is onduidelijk waar dit precies mee te maken heeft.

Verder helpen vrijwilligers vooral hulpvragers met langdurige lichamelijke beperkingen, dementie of met een verstandelijke beperking. In 2016 zijn er meer vrijwilligers die hulp bieden aan mensen met dementie (27 procent) dan in 2014 (20 procent). Dit kan een weerspiegeling zijn van de grotere aandacht voor mensen met dementie of van het hogere aandeel van mensen met dementie dat langer thuis blijft wonen.

Bijna de helft zit in een ‘vrijwilligersklem’

Vrijwilligers doen vrijwilligerswerk voornamelijk om iets voor een ander te kunnen doen, omdat zij het leuk vinden en omdat ze het een zinnige tijdsbesteding vinden. Bijna een op de vijf vindt het echter ook zwaar: op een schaal van 0 (helemaal niet zwaar) tot 10 (heel erg zwaar) geven deze vrijwilligers zichzelf een cijfer van 7 tot 10.

Deze cijfers komen relatief vaak voor bij vrijwilligers die terminale cliënten of mensen met psychische aandoeningen helpen. Ook vrouwelijke vrijwilligers, vrijwilligers met een middelbare en hogere opleiding en met lichte belemmeringen ervaren het als zwaarder. Bijna de helft van de vrijwilligers in de zorg en ondersteuning zit in een zogenoemde vrijwilligersklem: ze vinden het moeilijk om met het vrijwilligerswerk te stoppen of denken dat er geen toekomstige opvolger is.

Afstemming met mantelzorgers kan beter

Vrijwilligers komen tijdens het vrijwilligerswerk in de zorg ook in aanraking met hulpverleners uit het formele en informele netwerk. Ongeveer de helft van hen heeft weleens contact met beroepskrachten. Vrijwilligers voelen zich in overgrote meerderheid door hen serieus genomen, vinden de manier van samenwerken prettig en de taakverdeling helder. Wel vindt een deel van hen (bijna drie op de tien) dat beroepskrachten onvoldoende oog hebben voor hoe het met hen gaat. Ook zegt een op de zes vrijwilligers taken uit te voeren die eigenlijk door beroepskrachten gedaan zouden moeten worden. Van hen voelt de meerderheid zich hiertoe geëquipeerd, 15 procent niet en 10 procent weet het niet.

Met de informele kant van het netwerk – de mantelzorgers – hebben twee op de vijf vrijwilligers contact. Hier zijn de geluiden wat kritischer: ruim een derde vindt bijvoorbeeld dat de afstemming met mantelzorgers beter kan. Van de kant van mantelzorgers horen we dat vrijwilligers niet zo vaak oog voor hen hebben. Hier is dus ruimte voor verbetering in de wederzijdse relatie.

Meeste vrijwilligers zijn tevreden over ondersteuning

Meer dan de helft van de vrijwilligers ontvangt geen steun van een vrijwilligersorganisatie. Dat hoeft in principe geen probleem te zijn, omdat niet iedere vrijwilliger hieraan behoefte heeft. Vrijwilligers van hulpvragers met dementie krijgen het meest ondersteuning, namelijk meer dan de helft. Alhoewel veel vrijwilligers een aansprakelijkheidsverzekering en voldoende scholingsmogelijkheden hebben, heeft respectievelijk 46 en 40 procent dat niet of is zich er niet van bewust. Bijna driekwart geeft aan geen reis- of onkostenvergoeding te krijgen. Ook het gebrek aan deze drie vormen van ondersteuning hoeft geen probleem te zijn. Het is echter onbekend hoe de vrijwilligers hier zelf over denken.

In algemene zin blijken vrijwilligers tevreden met de mate van ondersteuning, de waardering en het contact met andere vrijwilligers. 11 procent zou meer ondersteuning willen, bijvoorbeeld in de vorm van een luisterend oor, een opleiding, training of onkostenvergoeding. Een op de tien vrijwilligers weet niet waar men terecht kan voor advies, informatie of ondersteuning; bij de ongebonden vrijwilligers is dat een op de vijf.

Een op de tien wil vrijwilliger zijn, maar weet niet hoe

Ongeveer een op de tien Nederlanders die nog geen vrijwilliger in de zorg en ondersteuning zijn, kunnen en willen helpen, maar weten niet altijd waar ze terechtkunnen of botsen tegen een gebrek aan leuk aanbod aan. Hier ligt een kans voor gemeenten en instellingen om actief nieuwe vrijwilligers te werven. Verder is het van belang om vrijwilligers op maat te blijven ondersteunen met scholing, een luisterend oor en het uitspreken van waardering.

Peggy Schyns werkt bij het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dit artikel is gebaseerd op het hoofdstuk ‘Vrijwilligers in zorg en ondersteuning’ uit het SCP-rapport ‘Voor elkaar? Stand van de informele hulp in 2016’. Den Haag: SCP, 2017. 

 

 

Foto: Ralph Zuranski (Flickr Creative Commons)