COLUMN Een misverstand: overblijven hoeft niet meer

'Overblijven hoeft niet meer', zo luidt de kop van een artikel  in de NRC (23/1/2018). Het is gewoon geworden dat moeders ook buitenshuis werken en daarom is het gewoon geworden dat kinderen tussen de middag niet naar huis gaan, zo schrijft Mirjam Remie.

Scholen hebben hun schooltijden inmiddels aangepast aan de nieuwe verhoudingen. Nog maar 41 procent van de scholen heeft een traditioneel rooster met ruimte om tussen de middag naar huis te gaan; 14 procent van de scholen heeft vijf dagen per week een rooster tot twee uur of half drie met een lunchpauze op school; een derde van de scholen gaat vier dagen per week tot ongeveer kwart voor drie naar school, heeft een lunchpauze op school, en heeft woensdagmiddag vrij.

Maar valt uit die nieuwe roosters af te leiden, dat overblijven niet meer hoeft? Ook kinderen die om half negen met school beginnen en om twee uur weer klaar zijn, hebben net als andere mensen een lunchpauze nodig, om iets te eten en te drinken, om te rennen en even iets anders te doen.

Misschien krijgen ze in die nieuwe roosters daartoe de gelegenheid, maar uit het artikel wordt dat niet duidelijk. Hoe die pauze geregeld is, wat de kinderen doen, waar ze dat doen, wie er op ze let, wie de leiding heeft, en onder welke condities dat gebeurt – dat alles blijft onduidelijk. Het artikel gaat over tijden, over ouders en hun werk, maar voor kinderen en hun verzorgers bestaat een blinde vlek. Dat is exemplarisch voor de manier waarop over de lunchpauze op scholen wordt gedacht. School gaat over leren lezen, schrijven en rekenen, niet over iets alledaags als een broodje eten.

Die manier van kijken heeft een lange traditie, zoals ik in Overgebleven werk. Kinderen tussen de middag op school (2005) heb beschreven. De overblijf is buiten het formele onderwijs ontstaan, als een verantwoordelijkheid van ouders. Eerst op kleine schaal en vrijwillig, inmiddels als universele voorziening, maar nooit helemaal geïntegreerd in de school. Het werk werd – en wordt -  vaak door informeel betaalde vrijwilligers gedaan, door 'overblijfouders', maar die zijn steeds moeilijker te krijgen, zo zegt een directeur van een basisschool.

De verantwoordelijkheid ligt inmiddels bij de scholen en die gaan daar heel verschillend mee om, meer en minder succesvol. Maar in veel scholen en zeker in de schoolgebouwen zijn de karakteristieken van die eerste informele voorziening nooit helemaal verdwenen, vaak met negatieve effecten.

Toch is overblijven nooit een belangrijk politiek issue geworden. Qua tijdsbestek, gebouwen, voorzieningen en verzorgers is overblijven nooit echt geïntegreerd in het onderwijs. De tijden zijn inmiddels beter aan werkende ouders aangepast, maar de titel van Ria Meijvogel's dissertatie, Geen kruimels tussen de boeken (1991) gaat nog steeds op. En nog steeds zijn er 'overblijfouders' werkzaam met arbeidscondities en met een betaling die doen denken aan die van informeel werkende schoonmakers.

Misschien is het een idee om in de slipstream van de acties in het basisonderwijs ook aandacht te besteden aan de manier waarop het overblijven is georganiseerd en vooral aan de positie van de verzorgers die dit onderschatte werk doen. Een rustige pauze is voor iedereen beter - voor de kinderen, voor degenen die op hen letten én voor de leerkrachten die daarna weer les gaan geven.

Rineke van Daalen is socioloog aan de Universiteit van Amsterdam en columnist van www.socialevraagstukken.nl.

Foto: Basisschool 't Diekske (Flickr Creative Commons)