Combineer verschillende onderzoeksmethoden bij onderzoek mentale gezondheid jongeren

Gonneke Stevens, Saskia van Dorsselaer en Marlies Maes, auteurs van het rapport Jong na corona, gaan in op de kritiek op hun onderzoek in het artikel van Peer van der Helm en Bert Wienen dat deze week verscheen op socialevraagstukken.nl.

Peer van der Helm en Bert Wienen bekritiseren ons langlopende onderzoek naar de gezondheid en het welzijn van leerlingen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Ons laatste rapport Jong na corona hierover kwam 28 juni 2023 uit. Kritiek is cruciaal voor de ontwikkeling van (wetenschappelijke) kennis, dus wij juichen een discussie over ons onderzoek toe. Uiteraard zijn wij het niet op alle vlakken eens met bovenstaande auteurs, maar laten we starten met de kritieken waarin wij ons (in ieder geval gedeeltelijk) kunnen vinden.

Geen blinde vlek

De auteurs geven aan dat het een omissie is dat er geen leerlingen in het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs aan het onderzoek mee hebben gedaan. Wij zijn het hiermee eens en hebben dit in ons rapport aangegeven als belangrijke beperking. Er is dus geen sprake van een blinde vlek bij deze onderzoekers, zoals Van der Helm en Wienen suggereren.

Onder leerlingen in het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs wordt slechts sporadisch onderzoek gedaan

Dit maakt onze resultaten echter niet irrelevant, omdat deze betrekking hebben op een grote groep jongeren in Nederland, namelijk alle leerlingen in het regulier basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Onder leerlingen in het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs wordt slechts sporadisch onderzoek gedaan en we weten we dus onvoldoende over deze groep. Het is daarom van cruciaal belang om meer onderzoek onder jongeren in het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs uit te voeren.

Representatief beeld

De auteurs vinden het belangrijk dat onderzoek voldoende rekening houdt met het feit dat er sprake is van differentiële gevoeligheid. Ook hier zijn we het helemaal mee eens. In ons onderzoek kijken wij systematisch naar verschillen naar sekse, leeftijd, opleidingsniveau, migratieachtergrond, gezinswelvaart en gezinsvorm. Dit kunnen we doen, omdat we vragenlijsten afnemen op scholen en in klassen door heel Nederland en dat ongeveer 90 procent van alle leerlingen in deze klassen deelneemt aan het onderzoek. We hebben hiermee een representatief beeld van leerlingen in het reguliere onderwijs.

De sociale context thuis, met vrienden en op school wordt zeker niet vergeten

Dat dit belangrijk is, weten we ook. We zien al sinds onze eerste meting in 2001 dat er grote verschillen zijn in bovenstaande achtergrondkenmerken. Zo zijn jongeren uit gezinnen met een lage welvaart aanzienlijk minder positief over hun leven dan jongeren uit gezinnen met een hoge welvaart en rapporteren jongeren met een migratieachtergrond vaker problemen met leeftijdgenoten dan jongeren zonder een migratieachtergrond.

Vervolgens benoemen de auteurs dat er meer onderzoek naar sociale media gedaan zou moeten worden, dat signalen die wijzen op negatieve emotionaliteit vroegtijdig opgepakt moeten worden en dat er kritisch gereflecteerd moet worden op het onderwijs en de samenleving. Deze aanbevelingen zijn geheel in lijn met die van onze nabeschouwing in het rapport Jong na corona.

Fundamenteel oneens

Wij zijn het maar op één punt fundamenteel oneens met Van der Helm en Wienen. Zij impliceren dat de waarde van vragenlijstonderzoek beperkt is en dat dit type onderzoek de context waarin jongeren opgroeien negeert. In ons onderzoek maken wij gebruik van valide vragenlijsten (Boer e.a., 2022; Duinhof e.a., 2015), die elke meting uitgevraagd worden. Veel van deze vragen hebben betrekking op de sociale context thuis, met vrienden en op school: de context wordt dus zeker niet vergeten.

Onderzoek moet gebruikmaken van verschillende methoden – juist omdat alle onderzoeksmethoden voor- en nadelen hebben

Dit alles maakt het mogelijk om te laten zien wat er veranderd is in de ervaren gezondheid, het welzijn en de sociale context van een grote, representatieve groep leerlingen tussen 2001 en 2022. En dat is van grote waarde voor zowel onderzoek, beleid en praktijk.

Kunnen we daarmee uitsluiten dat we voor een deel ook meten wat jongeren is ‘aangeleerd’? Nee, dat kunnen we niet. Maar we weten wel dat allerlei risicofactoren voor mentale problemen zijn toegenomen in de laatste jaren (waaronder druk door schoolwerk) en dat er veel signalen zijn dat ernstige mentale problemen eveneens zijn gestegen. Wij nemen de verslechtering van de mentale gezondheid onder onze jeugd dan ook heel serieus.

Onze oproep is daarom als volgt: onderzoek naar de oorzaken van de daling in de mentale gezondheid van de Nederlandse jeugd is cruciaal, evenals onderzoek naar effectieve aanpakken om de mentale gezondheid te stimuleren. Dit onderzoek moet gebruikmaken van verschillende methoden – juist omdat alle onderzoeksmethoden voor- en nadelen hebben – en verschillende aspecten van dit maatschappelijke probleem belichten. Alleen dan ondersteunen we onze jeugd echt.

Gonneke Stevens is hoogleraar Jongerenwelzijn bij Interdisciplinaire Sociale Wetenschap aan de Universiteit Utrecht. Saskia van Dorsselaer is wetenschappelijk medewerker Epidemiologie bij het Trimbos-instituut. Marlies Maes is universitair docent bij Interdisciplinaire Sociale Wetenschap aan de Universiteit Utrecht.

 

Foto: Adrian Swancar via Unsplash