Drie grote studies laten zien dat onbehagen urgent thema blijft

Maatschappelijk onbehagen blijft om verschillende redenen een belangrijk onderzoeksonderwerp, zo laten drie recent verschenen onderzoeken zien. De Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, Het Sociaal en Cultureel Planbureau en de Universiteit van Groningen deelden hun nieuwste inzichten op 20 juni.

‘Zeggen dat onbehagen van alle tijden is en dat het dus niet opgelost kan worden, is dodelijk voor de discussie.’ Dat zei Paul Dekker, hoogleraar civil society aan Tilburg University, en hij onderstreepte daarmee nut en noodzaak van de studies. Tegelijkertijd klopt het wel: onbehagen is geen nieuw fenomeen. Freud bestuurde het al in de jaren dertig van de vorige eeuw. En sinds Pim Fortuyn is het eigenlijk nooit weggeweest uit het maatschappelijk debat. Maar wat weten we inmiddels over maatschappelijk onbehagen? Wie hebben meer onbehagen en hoe komt dat? Wat kan maatschappelijk onbehagen teweeg brengen?

Microniveau

Nieuw aan de analyse van de WRR Onzekerheid, maatschappelijk onbehagen en persoonlijke controle is de insteek op microniveau. Dat valt te zien als een reactie op de uitspraak van voormalig SCP-directeur Paul Schnabel ‘met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht’ en de suggestie dat de persoonlijke ervaringen van mensen los staan van hun gevoel van onbehagen over de samenleving als geheel. WRR-onderzoekers Anne-Greet Keizer en Will Tiemeijer zagen hun vermoedens bevestigd: ‘Er bestaat wel degelijk een verband. Weinig persoonlijke controle blijkt een recept voor maatschappelijk onbehagen’, zegt Tiemeijer. ‘Het effect daarvan blijkt zelfs groter dan van hoe moeilijk of makkelijk iemand financieel rond kan komen.’

‘Weinig persoonlijke controle blijkt een recept voor maatschappelijk onbehagen’

Positieve agenda

De WRR adviseert beleidsmakers dan ook te werken aan ‘meer middelen en mogelijkheden voor persoonlijke controle’. Zo’n positieve beleidsagenda is gericht op wat mensen wel willen, stellen de onderzoekers in hun rapport: ‘De meeste mensen willen uiteindelijk levensprojecten realiseren en veiligstellen – een prettige baan, een fijn huis, gezondheid, een bloeiend sociaal leven.’ En dat is volgens de onderzoekers een productiever concept dan de gebruikelijke negatieve agenda, die focust op het voorkómen van iets, of het wegnemen van obstakels.

Altijd meer dan de helft

SCP-onderzoekers Bram Geurkink en Emily Miltenburg van Somber over de samenleving? laten zien dat maatschappelijk onbehagen inderdaad van alle tijden is. Miltenburg: ‘De cijfers fluctueren. Op dit moment vindt 62 procent van de Nederlanders dat het de verkeerde kant op gaat met Nederland. Maar het is altijd meer dan de helft. Wij wilden meer zicht op de diversiteit achter het onbehagen.’ De onderzoekers vonden zowel regionale verschillen als verschillen tussen groepen: in de Randstad is er minder onbehagen dan in de rest van het land. En in het hele land liggen in stedelijke gebieden de percentages lager dan in het omringende platteland. Maar de verschillen tussen bewoners binnen gebieden, zijn groter dan de verschillen tussen gebieden.

Bakker in Groningen

De verschillen hangen vooral samen met de hulpbronnen waar mensen meer of minder over beschikken. Geurkink: ‘De bakker in de stad Groningen verschilt meer van zijn stadgenoot die advocaat is, dan van de bakker op het platteland. Hou je rekening met deze effecten, dan vallen de regionale verschillen grotendeels weg.’ Grotendeels, dus niet helemaal. Wat overblijft aan verklaring voor de geografische verschillen is het ‘plaatsgebonden ressentiment’: de mate waarin mensen vinden dat de landelijke politiek onvoldoende oog heeft voor hun regio.

Overheidsinvesteringen

Josse de Voogd (De Atlas van afgehaakt Nederland) reageert tijdens de discussie met een verbaasde opmerking op de nadruk die SPC legt op de hulpbronnen als verklaring voor de verschillen in onbehagen: ‘Het lijkt erop dat er wat omver gekegeld moest worden.’ Maar daar gaat Geurkink niet in mee: ‘We wilden de regionale verschillen zeker niet wegredeneren. Het ging ons juist om het beter begrijpen ervan.’ Bovendien, benadrukt hij: ‘Wij zagen dat de geografische verschillen meevallen wat betreft ervaren onbehagen. Maar dat zegt niets over zaken als media-aandacht of overheidsinvesteringen: wat dat betreft kunnen er grote geografische verschillen bestaan.’

‘Met de stelling dat de overheid het verdient om hard aangepakt te worden, desnoods met geweld, was 30 procent van de ondervraagden het eens’

Katalysator voor actie

WRR en SCP stippen het aan, maar Frank Gootjes maakt het in zijn proefschrift expliciet: maatschappelijk onbehagen hoeft niet per se iets negatiefs te zijn. Gootjes noemt het een katalysator voor actie, en die kan negatief of positief gericht zijn. ‘Onbehagen versterkt gedragsintenties. Ik heb onderzocht wat de invloed is van maatschappelijk onbehagen op actie-intenties. Bijvoorbeeld bij het vluchtelingenvraagstuk. Wat blijkt: of iemand vluchtelingen nu ziet als een bedreiging of als een verrijking, in beide gevallen zijn mensen die hoog scoren op maatschappelijk onbehagen meer bereid in actie te komen.’

Ideologie bepaalt richting

Voor de een betekent dat de intentie hebben om te protesteren tegen vluchtelingen, voor de ander misschien geld of kleding doneren. ‘De richting van het gedrag wordt dus bepaald door ideologie. En die ideologie kan los worden gezien van de mate van onbehagen.’ Gootjes onderzocht ook het anti-overheidssentiment. ‘Onder andere aan de hand van de stelling dat de overheid het verdient om hard aangepakt te worden, desnoods met geweld. Met die stelling was 30 procent van de ondervraagden het eens.’

Collectieve benadering

Tijdens de aansluitende paneldiscussie nuanceert Paul Dekker dit percentage met de opmerking dat intentie niet per se een gedragsvoorspeller is. Ook zegt hij, en dat is vooral als reactie op de studies van WRR en SCP: ‘Ik vind ze wat eenzijdig, het is te veel individueel gericht. Wat niet onderzocht is, is de vraag wat de maatschappelijke drivers in onze cultuur zijn voor het gevoel van niet passen in de samenleving, dat gevoel van ongemak.’ Om het belang van een meer collectieve benadering aan te tonen verwijst Dekker naar het onlangs verschenen boek ‘Onbehagen’ van de Vlaming Paul Verhaeghe. Die trekt daarin de parallel met de biologie: als de omgeving een bepaalde diersoort systematisch uitsluit, dan wordt dat beest ziek.

Saskia Tempelman (Binnenlandse Zaken): ‘Goed kunnen erkennen is moeilijk. Het gaat verder dan “I hear your pain”’

Lijfelijke ervaring

Gevraagd naar aanbevelingen aan overheid en samenleving, benadrukken alle drie de panelleden het belang van een sociale omgeving. Naast Dekker zijn dat Saskia Tempelman van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Karel Smouter (NRC). Tempelman stelt dat onbehagen bestreden moet worden met erkenning: ‘Maar goed kunnen erkennen is moeilijk. Het gaat verder dan “I feel your pain”. Er is vakmanschap voor nodig en dat moet nog verder ontwikkeld worden. Doe je het goed, dan ervaart de ander dat lijfelijk.’ Tegelijkertijd is realiteitszin nodig, zegt ze, omdat niet iedereen onbeperkt bediend kan worden: ‘De overheid is er om schaarste te verdelen. Je gaat leed toevoegen aan de burgers, dat kan niet anders. Daar moet je dus zorgvuldig over communiceren, ook over de dilemma’s.’

Trots en onbehagen

Karel Smouter onderstreept eveneens het belang van erkenning. Bijvoorbeeld voor de manier waarop inwoners in bepaalde regio’s zelf hun problemen aanpakken. Al fietsend onderzocht hij onbehagen in Twente en hij zag hoe redelijk mensen zijn, ook als ze in moeten schikken. Als ze daar tenminste de kans voor krijgen. Zoals de inwoners van Tubbergen, bekend van de het hotel dat aangekocht werd voor asielzoekers. ‘De inwoners waren gekrenkt in hun trots omdat ze buiten spel gezet waren. Ze zeiden: “Als de overheid ons nou gewoon gevraagd had hoe wij plekken zouden kunnen regelen, dan hadden we dat gedaan.” Ze vertelden over naboarschap, ze prezen hun eigen moraal, die in hun ervaring ontbrak bij politici. Ik zag dat hun trots het onbehagen aanwakkerde.’

Geef grip

Trots als voedingsbron voor onbehagen maakt de door Gootjes gevonden actiegerichtheid heel voorstelbaar. En eigenlijk refereren alle adviezen, zowel die van de onderzoekers als die van de panelleden, aan het adres van de regering aan die actiegerichtheid: erken mensen in hun behoefte aan grip op het eigen leven. En geef ze iets in handen waarmee ze daar met constructieve acties invulling aan kunnen geven.

Tea Keijl is freelance journalist. 

De bijeenkomst op 20 juni was een gezamenlijk initiatief van de WRR, het SCP en het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken en vond plaats bij de WRR. Hoofdredacteur Marcel Ham van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken leidde de bijeenkomst.
Alle drie de studies definiëren het begrip maatschappelijk onbehagen op hun eigen manier. Wie daar meer over wil lezen kan terecht in de inleidende hoofdstukken.

 

Foto: Gerard Stolk (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 1012 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (2)

  1. Interessante onderzoeken. Een meer collectieve benadering kan het vraagstuk onbehagen in een breder perspectief plaatsen. Wat belangrijk is erosie van maatschappelijk middenveld afremmen door te kijken naar aspecten zoals maatschappelijk kapitaal en sociaal kapitaal. Het belang daarvan erkennen, de tools in die contexten ontwikkelen , bijv op gebied van technologie .

  2. Nuttige bijdrage. Maar in iedere samenleving is het ook nuttig, dat er onbehagen is. Om van te leren als overheid. Want dat is geen onbehagen. Het gaat om grote groepen mensen, die niet gehoord of gezien worden en dat vooral zelf zo ervaren. Dat wordt door de techniek die veel mensen hebben of gebruiken, eindeloos door gegeven. Dus een deel van dat onbehagen is meer om aandacht te genereren, dan dat het ook echte ellende is.

    Maar circa 3 miljoen mensen kunnen echt niet meedoen in dit land. En dat zijn wel echte cijfers en feiten. We hebben meer dan 1 miljoen mensen die niet goed kunnen lezen of schrijven. Er zijn circa 1 miljoen mensen met een beperking, chronisch ziek of met een laag inkomen. Dat onbehagen is wel echt. Wie digitaal niet mee kan doen, kan ook ‘nergens’ heen. Zoals mensen die slechtziend zijn of blind, dan ga je het bijna niet meer redden. Dan is de toegang tot diensten en de buitenruimte, heel moeilijk. Mensen met een lager IQ, doen ook niet mee. Altijd via ‘anderen’, maar die snelle wereld is niet meer te overzien. Het verdwijnen van contant geld, is al een ramp voor veel mensen. Een machinale wereld geeft een definitieve slijtage van het menselijke frame, wat ook altijd nodig zal zijn. Organiseer dus een inclusieve samenleving, waar iedereen aan mee kan! en mag doen. De menselijke maat graag.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *