Een Participatiesamenleving zonder wij

De laatste Algemene Beschouwingen lieten volgens politieke commentatoren een terugkeer zien naar de redelijkheid van het midden. Vanuit de flanken geen nieuws, het Forum ligt op apegapen en de VVD kreeg zelfs lof van de oppositie, schreef de Volkskrant. Het is nu november, de boeren zijn laaiend, de bouwers zijn laaiend en de Zwarte Piet-discussie is alweer opgelaaid.

Het lijkt erop alsof het ‘wij’ dat het cement vormde van ‘onze’ samenleving steeds brokkeliger wordt. Solidariteit binnen de eigen samenleving en met andere samenlevingen is nauwelijks op te brengen en bij de eerste tegenwind staat iedereen tegen elkaar op en dreigen institutionele bouwwerken ineen te storten.

Enkele decennia terug konden de ‘grote’ problemen nog welhaast achteloos het hoofd worden geboden. De arbeidsmarktproblemen die met het akkoord van Wassenaar in de jaren ’80 werden aangepakt (vooral arbeidsongeschiktheid en hoge loonkosten) waren ‘peanuts’ vergeleken met de actuele bedreigingen van de huidige arbeidsmarkt door de opkomst van ‘nieuwe economieën,’ de Brexit, het Trumpiaans isolationisme in combinatie met allerhande acute crisissen in de financiële wereld, het milieu, en de internationale (rechts)gemeenschap.

Met als belangrijkste conclusie: we weten niet wat hét probleem is en we hebben er ook geen invloed op. Wie met wie solidair moet zijn is onduidelijk, laat staan dat duidelijk is of deze solidariteit ook ergens toe leidt.

We weten niet precies wat het probleem is

Toch doet onze, en elke, regering zijn uiterste best om er het beste van te maken. Zo probeert zij sinds 2014 de onderlinge solidariteit aan te jagen en te benutten via het project: de Participatiesamenleving. In woorden komt het begrip steeds minder over de lippen van de huidige politici, maar in daden is het streven nog hoogst actueel.

Helaas heeft het streven naar de Participatiesamenleving met hetzelfde probleem te maken: we weten niet precies wat het probleem is dat de Participatiesamenleving moet oplossen (iedereen heeft daar een eigen opvatting over) en we weten ook niet waarom het zou moeten werken.

De Participatiesamenleving is zo bezien een onmogelijk antwoord op de verdwijnende participatie-samenleving die we kennen uit de decennia van na WO II, om het maar eens cryptisch te duiden. De transformatie in het sociale domein is een voorbeeld van de denkfout over de Participatiesamenleving. De transformatie in het sociale domein is gebaseerd op de gedachte dat gemeenten dichter bij de burger staan dan het Rijk, en dus beter in staat zijn ‘maatwerk’ te leveren.

Complexe problemen kunnen niet met maatwerk worden opgelost

Dit zijn helaas twee redeneringen tegelijkertijd, het is niet maatwerk, maar maat-werk. Als je dichter bij de burger staat, kun je beter zien wat er met de burger aan de hand is. Dat klopt. Wat niet klopt is de veronderstelling dat complexe problemen in deze tijd door maatwerk überhaupt (eenvoudig) kunnen worden opgelost.

Daarvoor is afstemming nodig met allerhande organisaties in de maatschappelijke zorg, medische zorg, jeugdzorg, werk, inkomensbeleid, schuldhulpverlening. Dat kunnen in de praktijk makkelijk vijf of tien organisaties zijn. De inkomensconsulent moet overleggen met de schulden-consulent, die weer moet overleggen met de werk-coach, die moet overleggen met de huisarts, die moet overleggen met school, die moet overleggen met mantelzorg en het buurthuis, et cetera, et cetera.

Ook in het sociale domein is ‘we’ verdwenen. Akkoorden van Wassenaar zijn zelfs op het ‘kleinschalige’ gemeentelijk niveau nauwelijks af te sluiten. Dit gegeven is niet weg te poetsen met het doorvoeren van decentralisaties, noch met de proclamatie van dé Participatiesamenleving. Je moet nog steeds begrijpen hoe de verschillende beleidsterreinen met elkaar samenhangen en de perspectieven en belangen afstemmen. En het stomme is: die ‘je’ die dat zou moeten begrijpen en doen, is nooit meer één persoon.

Netwerk-management: rad voor ogen

In de bestuurskunde wordt de afstemmings-problematiek vooral gezien als het doorgronden en in gang zetten van (de juiste) mechanismen. Als we maar de juiste mechanismen ‘aanzetten,’ dan komt het goed. Het aanzetten en beheersen van deze mechanismen wordt in bestuurskundige termen netwerk-management genoemd.

In veel gemeenten is het streven naar effectief netwerk-management dan ook ‘bon ton.’ Maar deze gemeenten laten zich een rad voor ogen draaien. De complexe, dynamische wereld laat zich niet langer op een voorspelbare manier sturen. Er is bestaat niet langer een ‘wij’ zoals we gewend waren in de decennia na WO II.

De herkenbare ‘wij’ is uit onze samenleving verdwenen

Sturen op het ontstaan van dé Participatiesamenleving, waarbij de onderlinge solidariteit, ‘in den brede’ wordt herkend en handen en voeten krijgt is een illusie. Wie met wie waarover solidair moet zijn, kan niet van bovenaf worden voorgeschreven en zal zich ook niet als een ‘deus ex machina’ aan ons manifesteren. De herkenbare, geïnstitutionaliseerde ‘wij’ is uit onze samenleving verdwenen.

Elke dag opnieuw zal de gewenste solidariteit moeten worden geformuleerd en zal ervoor moeten worden gestreden. Daar heeft iedereen, vanuit zijn eigen professionele wereld en vanuit zijn eigen leefwereld, een eigen opvatting over en dus een eigen rol in. Vele ikken maken samen een gedeeltelijke en tijdelijke ‘wij,’ die sommigen best als Participatiesamenleving mogen beschrijven.

Maar hij is altijd onvolledig en tijdelijk. Daar moeten we het mee doen.

Duco Bannink is bestuurskundige aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Dit stuk is mede geschreven op basis van Duco Bannink’s zojuist bij VU University Press verschenen boek ‘Besturen Zonder Wij. In een samenleving zonder wij.’

 

Foto: Photocapy (Flickr Creative Commons)