Opleiding als de nieuwe maatschappelijke scheidslijn is zichtbaar in gescheiden sociale netwerken, gesegregeerde leefwerelden en sterk gepolariseerde maatschappelijke en politieke opvattingen. Bijna 60 procent van de ondervraagden in een NIPO-onderzoek meent dat hoog- en laagopgeleiden steeds minder contact hebben met elkaar. Andere indicatoren suggereren echter dat het met die kloof wel meevalt: een minderheid van dezelfde ondervraagden zegt zich meer verbonden te voelen met mensen met hetzelfde opleidingsniveau, en het Nationaal Kiezersonderzoek laat juist zien dat sinds 1971 de opleidingskloof, gemeten als verschillen in politieke belangstelling, juist kleiner is geworden.
Morele dimensie van de kloof
Maar wanneer is nu eigenlijk sprake van een ‘kloof’ en wanneer is een kloof reden tot zorg? Verschillen zijn er altijd. Dat mensen verschillen ervaren en benoemen duidt niet noodzakelijk op een scherpe tweedeling, als de verschillende groepen elkaar tegelijkertijd tolereren en respecteren. Een tweedeling wordt pas zorgwekkend als die gepaard gaat met wederzijdse of eenzijdige veroordeling, omdat ‘de anderen’ bijvoorbeeld moreel verwerpelijk gedrag vertonen. Anders gezegd, gevoelens van superioriteit geven een negatieve dimensie aan een kloof: ze brengen een sociale hiërarchie, een rangorde, aan. In hoeverre is in Nederland nu sprake van een sociale hiërarchie, en zijn opleidingsverschillen daarvoor dan de grondslag?
Hoe ervaren we klassenverschillen?
In 2009 interviewde ik 27 hoog- en laagopgeleide mensen en vroeg hen hoe zij klassenverschillen ervaren in hun persoonlijke relaties met vrienden, buren, collega’s en familieleden. Ik vroeg hen in welke klasse – laag, midden of hoog – zij zichzelf en bekenden zouden indelen, en waarom. Natuurlijk kunnen we 27 interviews niet generaliseren naar de Nederlandse samenleving, maar ze geven wel een eerste inzicht in hoe sociale scheidslijnen worden vormgeven. In Nederland wordt veel onderzoek gedaan naar percepties van etnisch-culturele scheidslijnen, maar nauwelijks naar percepties van sociale scheidslijnen. Deze blinde vlek mag opmerkelijk genoemd worden, gezien de groeiende inkomensongelijkheid en toenemende nadruk op participatie en zelfredzaamheid. Daarbij leven we in een maatschappij waarin kennis en consumptie centraal staan: wat je kunt, kiest en koopt is niet alleen bepalend voor je identiteit maar ook voor je maatschappelijke positie.
Sociale klasse is niet hetzelfde als opleidingsniveau, maar opleiding bleek wel een van de belangrijkste grondslagen voor het duiden van klassenverschillen. Klassenverschillen werden in de interviews op verschillende manieren geïnterpreteerd: bijna altijd als sociaaleconomische verschillen (inkomen, bezit), daarnaast ook als verschillen in opleidingsniveau en culturele activiteiten (lezen, tv kijken, concertbezoek), en soms als verschillen in maatschappelijke positie. Wat opvalt is dat als het ging om sociaaleconomische verschillen, geïnterviewden benadrukten dat hier geen sprake was van ‘beter’ en ‘slechter’: iedereen is gelijk, of je nu rijk of arm bent. Praten over inkomensverschillen ging meestal gepaard met verontschuldigende of relativerende opmerkingen in de trant van ‘armoede maakt iemand niet minder waard’ of juist ‘hij is dan wel stinkend rijk, maar maatschappelijk draagt hij niets bij’. Ook het morele gedrag van anderen is bepalend: een asociale rijke staat lager in de sociale rangorde dan een aardige arme. Als het dus ging om moreel gedrag, dan waren geïnterviewden bereid anderen te veroordelen en toonden zij zich superieur, maar deze uitingen van superioriteit werden altijd expliciet losgekoppeld van inkomenspositie.
Niet smaak of inkomen, maar ontwikkeling bepaalt sociale rangorde
Dat is anders waar het gaat om opleidingsverschillen. Hoogopgeleide geïnterviewden duidden klassenverschillen ook, of in de eerste plaats, op basis van de mate waarin iemand ‘ontwikkeld’ is of niet. Een ontwikkeld persoon, zo schetsten zij, is iemand met brede interesses, die betrokken is bij de maatschappij (via werk, gezin, verenigingen) en die zelf verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar leven. Minachtend werd gesproken over mensen die alleen maar naar de Gouden Kooi of SBS6 kijken, die geen krant lezen, zichzelf niet ontplooien en blindelings achter de massa aan te lopen. Niet-ontwikkelde mensen kregen een inferieure positie in de sociale hiërarchie toegewezen. Deze veroordelende houding viel op, juist omdat veroordeling en minachting op andere vlakken achterwege bleven. Over inkomensverschillen waren geïnterviewden mild, maar ook over verschillen in smaak: dat iemand liever naar Frans Bauer gaat dan naar het Rotterdams Filharmonisch Orkest, daarvan werd gezegd dat smaken nu eenmaal verschillen en iedereen dat toch zelf moet weten. Dat wil niet zeggen dat gevoelens van superioriteit op deze vlakken geheel afwezig zijn, maar het suggereert wel dat mensen voldoende noodzaak voelden om deze gevoelens te verbergen en anderen met respect te bejegenen. Als het echter ging om ontwikkeling, dan bleven deze verzachtende kwalificaties achterwege. Op dit vlak werden laagopgeleiden vaker expliciet geminacht.
Mate van ontwikkeling als eigen verantwoordelijkheid
Dat hier dus sprake is van een geëxpliciteerde sociale rangorde, waarin duidelijk superieure en inferieure posities zijn aan te wijzen, is een eerste reden tot zorg. Een tweede reden tot zorg betreft de manier waarop zulke verschillen door hogeropgeleide geïnterviewden werden geduid. Zij beschouwden de mate waarin iemand ontwikkeld is niet zozeer als een gevolg van structurele factoren, maar als een persoonlijke kwaliteit. De sociale hiërarchie is op deze manier geen product van ongelijkheid maar van individuele keuzen. Dat past bij de huidige neoliberale politiek waarin de nadruk ligt op individuele verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid en actief burgerschap. Het past ook in een tijd waarin alles draait om keuzevrijheid en we ook sterk geloven dat iedereen alles kan bereiken als hij of zij maar genoeg moeite doet. Zo’n perspectief neemt elke urgentie of mogelijkheid weg om structurele oorzaken van de maatschappelijke kloof aan de kaak te stellen. En het maakt het makkelijk om de klassensamenleving te ontkennen: het is niet klasse maar eigen keuze dat ten grondslag ligt aan de sociale hiërarchie.
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling stelt dat zich een nieuwe klassensamenleving aftekent, een klassensamenleving die vooral is gebaseerd op verschillen in opleidingsniveau. Deze stelling moeten we serieus nemen. De discussie zou niet (alleen) moeten gaan over de kloof op zich, maar over in hoeverre en op welke manieren de kloof gepaard gaat met een sociale hiërarchie en uitingen van superioriteit. Een maatschappij waarin sociale groepen zich in een sociale rangorde tot elkaar verhouden, is een maatschappij waarin gedrag van ‘lagere’ sociale groepen minder getolereerd en scherper veroordeeld wordt, en juist ‘hogere’ sociale groepen de macht hebben om bepaald gedrag ook daadwerkelijk te veroordelen. Denkt u aan beleid en programma’s op het gebied van opvoeding, integratie en overlastpreventie. In Nederland zijn we lang geobsedeerd geweest met etniciteit, en veel verschillen werden en worden nog steeds toegeschreven aan etnisch-culturele verschillen. Daarmee worden sociaaleconomische verschillen onder het tapijt geschoven. Waarom, bijvoorbeeld, is sociaalculturele integratie een vereiste voor laagopgeleide migranten maar niet voor kennismigranten?
Tijd om onder ogen te zien niet alleen dat er verschillen zijn tussen hoog- en laagopgeleiden, maar ook dat we geneigd zijn die verschillen in een sociale rangorde te plaatsen. Verschillen zullen blijven bestaan. Wat we wel kunnen veranderen, is hoe we naar die verschillen kijken. Daartoe moeten we een verdergaande sociale hiërarchisering langs lijnen van opleiding voorkomen.
Gwen van Eijk is onderzoeker en universitair docent aan het Instituut voor Strafrecht en Criminologie aan de Universiteit Leiden. Het onderzoek naar percepties van klassenverschillen deed zij in het kader van haar promotieonderzoek naar gemengde buurten en overbruggende relaties.
Zie ook een uitgebreider artikel van de auteur hierover in Sociologie.
Foto: Bas Bogers